Brief van De Minister van Binnenlandse Zaken - Rijksbegroting voor het jaar 1987. (Algemeen burgerlijk pensioenfonds)

TOTALE GEMIDDELDE VUT-KOSTEN PER UITKERING

t 53 448,

  • In de brief aan de Tweede Kamer van 3 december jl. heeft de minister aangegeven dat het kabinet beoogt de VUT-gerechtigde leeftijd tijdelijk te verlagen van 61 naar 60 jaar, ingaande 1 juli 1987. De kosten op kasbasis van een dergelijke maatregel bedragen, uitgaande van een participatiegraad van 60% in 1987, f 125 miljoen en in 1988 nog eens f 1 25 miljoen. Dit percentage sluit aan bij de leeftijdsspecifieke deelnemingspercentages die het fonds aanhoudt voor het huidige VUT-bestand. Bovendien sluit dit deelnamepercentage redelijk aan bij de onlangs gepubliceerde VUT-enquête van de RPD waaruit naar voren kwam dat 62% van de ambtenaren van plan was op 61-jarige leeftijd van de VUT gebruik te zullen maken. Er is dan ook geen reden te veronderstellen dat de last van éénmalige verlaging van de VUT-gerechtigde leeftijd naar 60 jaar -f 250 miljoen -onderschat is. Wellicht ten overvloede deel ik nog mede dat de kosten van deze specifieke maatregel aan het fonds op declaratiebasis zullen worden vergoed.
  • De heer Nypels heeft ten slotte nog de verwachting uitgesproken dat de toeneming van de VUT-voorziening met f2,5 miljard in de begroting 1987 wel eens te laag zou kunnen blijken te zijn. De begroting 1987 is in het voorjaar van 1986 opgesteld. Toen werd ervan uitgegaan dat de VUT-voorziening ultimo 1985 f9470 miljoen zou bedragen. Gelet op het verwachte aantal uitkeringsgerechtigden van 35500 ultimo 1987 is de VUT-voorziening geraamd op ruim f 12 miljard. Uitgaande van die prognose is de in de begroting 1987 opgenomen toevoeging aan de actuariële voorziening VUT van f2,5 miljard, te zamen met de in de begroting 1986 opgenomen toevoeging van f 500 miljoen een realistische raming. Inmiddels is een voorlopig realisatiecijfer per ultimo 1986 bekend. De VUT-voorziening wordt voorlopig geraamd op f 10,9 miljard. Dit zou betekenen dat over 1986 aan de actuariële voorziening VUT omstreeks f 1 miljard extra zal moeten worden toegevoegd. In feite zou dan blijken dat de in latere jaren verwachte groei van het aantal VUT-uitkeringen zich eerder heeft voorgedaan. Moet op grond van deze voorlopige cijfers de conclusie worden getrokken dat de in de begroting 1987 opgenomen toevoeging aan de actuariële voorziening te laag is? Hiervoor is geen reden. De verwachting bestaat, zoals is aangegeven in punt 13, dat de raming van het aantal uitkeringsgerechtigden in 1986 773 te laag uitvalt. Als dit bewaarheid wordt, leidt dit echter tot een aan het begrotingsjaar 1986 toe te schrijven

verhoging van de VUT-voorziening met ongeveer f 1 miljard. Uitgaande van een toevoeging van f2,5 miljard aan de actuariële voorziening VUT in de begroting voor 1987 zou het aantal VUT-uitkeringsgerechtigden in 1987, ten opzichte van de raming van 35500, met 2000 uitkeringen kunnen stijgen, vooraleer het niveau van de VUT-voorziening -inclusief de toevoeging in 1987 van f2,5 miljard -zou worden overstegen. Er is geen aanleiding aan te nemen dat dit aantal wordt overtroffen en derhalve ook geen aanleiding de in de begroting voorziene toevoeging aan de voorziening van f2,5 miljard als te laag aan te merken. Uit het voorgaande moge duidelijk zijn dat de definitieve uitkomsten over 1986 zullen leren of een suppletore begroting voor het jaar 1986 zal moeten worden ingediend en welke conclusies aan de realisatiecijfers 1986 kunnen worden verbonden met betrekking tot de groei van het aantal VUT-uitkeringen in de jaren 1987 en volgende. Ik zal de Tweede Kamer hierover informeren zodra die gegevens met enige zekerheid kunnen worden gepresenteerd. Ik verwacht uiterlijk einde van dit voorjaar hierover te beschikken.

Conclusies 17. De heer Nypels trok uit de hem bekende gegevens over de jaarlijkse VUT-lasten en de VUT-voorziening in de eerste plaats de conclusie dat in de afgelopen jaren stelselmatig een te lage raming van de VUT-kosten in de verschillende begrotingen heeft plaatsgevonden. Die conclusie gaat mij te ver. Het verschil in de VUT-voorziening opgenomen in de begroting en de VUT-voorziening zoals deze uiteindelijk is gerealiseerd, is veeleer het gevolg van het enkele malen gewijzigde inzicht in de wijze waarop de VUT moet worden gefinancierd en van de -in de eerste jaren onvoorspelbaar gebleken -mate van deelneming aan de VUT. Daarbij moet worden bedacht dat het in de begroting van een bepaald jaar opgenomen bedrag tot stand komt in de maanden april/mei van het voorafgaande jaar en is gebaseerd op de (voorlopige) rekening van het jaar daarvoor. Een en ander neemt niet weg dat het systeem van begroting, jaarrekening (suppletore begroting) en herberekende VUT-voorziening het moeilijk maakt de ontwikkelingen te volgen, hetgeen tot een niet juiste beeldvorming zou kunnen leiden.

  • De tweede conclusie van de heer Nypels was dat de regering ernstig tekort is geschoten in de verantwoordingsplicht ten opzichte van de Kamer, met name door niet uit zichzelf te melden dat over 1985 een VUT-strop was ontstaan van f 4 a 5 miljard. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in punt 11 is gezegd, meen ik dat die conclusie niet kan worden getrokken. De suppletore begroting over het jaar 1985 die is gebaseerd op de jaarrekening 1985, is bij mijn ministerie nog in bewerking. Zoals voorts blijkt uit bijlage 4 zal het verschil tussen de begrote toeneming van de VUT-voorziening voor 1985 naar thans wordt verwacht f3,7 miljard zijn. De regering heeft steeds de Kamer volledig ingelicht, zij het dat pas een compleet beeld kon ontstaan bij indiening van de suppletore begroting over het desbetreffende dienstjaar.
  • De derde conclusie van de heer Nypels -en volgens hem de belangrijkste -was dat het inzicht in de totale kosten van de VUT, zowel reserveringen als uitkeringen, volstrekt verloren is gegaan. Hiervoor onder punt 1 7 heb ik reeds aangegeven dat ik begrip heb voor de opgekomen beeldvorming. Ik wijs er echter op dat dit in hoge mate wordt veroorzaakt door het feit dat het een nieuw verschijnsel betreft dat langzaamaan zijn vorm heeft gekregen zowel naar aantal deelnemers als naar wijze van financiering. Met name door de opgetreden wijzigingen in

financiering zijn beduidende wijzigingen in de VUT-reservering, en dus in de jaarlijkse toename ervan, opgetreden. Daarnaast is een oorzaak dat de Tweede Kamer niet spoedig na het einde van een dienstjaar beschikt over de suppletore begroting. Ik spreek overigens de verwachting uit dat deze brief het gevraagde inzicht in voldoende mate biedt.

Ten slotte

  • Het betoog van de heer Nypels mondt uit in de vraag of de huidige VUT-regeling nog verantwoord is en kan worden voortgezet en of de lasten kunnen worden opgebracht of niet. Ik meen dat voor de beoordeling van de vraag of de VUT-lasten op basis van de nu bekende cijfers nog op te brengen zijn alleen de jaarlijkse uitkeringen ingevolge de VUT-wet in de beschouwing behoeven te worden betrokken. De jaarlijkse toevoeging aan de VUT-voorziening in de periode totdat het aantal VUT-uitkeringen is gestabiliseerd, dient mijns inziens buiten de beoordeling te blijven. De reden daarvan is dat de VUT-voorziening ertoe strekt de VUT-uitkeringen nog gedurende enige jaren te kunnen betalen, indien op enig moment tot een algehele beëindiging van de mogelijkheid om met VUT te gaan, zou worden besloten. Het biedt derhalve de mogelijkheid te gelegener tijd de lopende VUT-uitkeringen en reële vooruitzichten op VUT te kunnen honoreren. De toekomstige lasten daarvan, die ook bij een andere financieringswijze optreden, zijn naar voren gehaald. Het betrekken van de lasten om deze voorziening op peil te brengen, bij de vraag of de VUT-lasten nog wel kunnen worden opgebracht, betekent mijns inziens het rekenen met een vertekend beeld van de aan voortzetting van de VUT verbonden kosten. Bij de beantwoording van de vraag of het bedrag dat op de begroting moet worden uitgetrokken voor de jaarlijkse VUT-uitkeringen, nog wel op te brengen is, is het in bijlage 3 verstrekte overzicht van belang. Die bijlage laat zien dat het bedrag dat de VUT-uitkeringen jaarlijks vergen, sterk is opgelopen. De verwachtingen die bestonden bij de invoering van de Regeling vrijwillige vervroegde uittreding staan in geen verhouding tot de lasten die in 1987 en volgende jaren worden geraamd. Dit hoger lastenniveau moet mede worden betrokken bij de vraag of het nog wel wijs is de VUT voort te zetten. In de nota inzake de regeling vrijwillige vervroegde uittreding en haar financiering is aangegeven dat aan de huidige VUT-financieringsmethodiek ten grondslag ligt dat de VUT een «eindige» regeling is, alhoewel thans nog niet kan worden bepaald wanneer het precieze tijdstip van de beëindiging zal zijn aangebroken. Hiermee is tevens gezegd dat regelmatig een heroverweging moet plaatsvinden over de vraag op welk moment de VUT moet worden beëindigd. Die heroverweging zal evenwel niet alleen moeten plaatsvinden op grond van financiële overwegingen. Dat is immers slechts één zijde van de medaille. De andere is dat het hoge aantal uitkeringsgerechtigden en het daaraan ten grondslag liggende hoge deelnemingspercentage aantoont dat de VUT door de oudere ambtenaren als een belangrijke rechtspositionele verworvenheid wordt beschouwd. Daarbij is de VUT als werkgelegenheidsbevorderende maatregel een uiterst effectief middel gebleken. Bij de beoordeling van de VUT-lasten moet voorts in aanmerking worden genomen dat de jaarlijkse VUT-lasten slechts ten dele -in 1987 voor circa éénvierde -voor rekening van het Rijk -zij het dat deze door het overheidspersoneel zijn opgebracht -komen. Voor het overige worden ze gedragen door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds. De afgelopen jaren heeft het Algemeen burgerlijk pensioenfonds die lasten uit overrente kunnen financieren. Dat het Abp de VUT-lasten kan dragen, blijkt ook duidelijk uit het voorliggende begrotingsvoorstel voor het jaar 1987. Er is geen reden aan te nemen dat dit ook de eerstkomende jaren niet het geval zal kunnen zijn.

Al met al meen ik dat er onvoldoende reden is om het oordeel uit te spreken dat het niet langer verantwoord is de VUT voort te zetten.

De Minister van Binnenlandse Zaken, J. de Koning

BIJLAGE 1

VUT-Faciliteiten, aa ntallen en uitkerii igsbedragen

Omschrijving

1981

1982

1983

1984

1985

1986

1987

begr. jaarrek.

begr. jaarrek. begr. jaarrek. begr. jaarrek. begr. jaarrek. begr. gerealis. begr.

voorlopig Faciliteiten

per 1-11-79 VUT ingevoerd; Ift. 63 jr. BiZa

-

1/10 uitv. o.b.v.1 1/10:

o.b.v.

o.b.v. 1/7: 40 o.b.v.

o.b.v.

o.b.v. VUT door Abp; 62 jr 62 jr. 61 jr.

62 jr.

61 jr. dienstj. 61 jr.

61 jr. + 40 dienstj.

61 jr. + 40 dienstj. 0 & W (eenma-

1/10:

1/8:

1/8:

1/8:

59 jr. 1/8: lige maatregel)

60 jr.

59 jr.

59 jr.

59 jr.

59 jr.

Aantal VUT-uitkeringen bestand primo 2 398 1 404 6 425 6 875 12 021501-01-19968 2I50I-25300 27726

32362 toekenningen

(3 633 b72\]

l A r\f\r\ 9 888 J4800 1456

6 121501-07

8 521501-09 8 521501-98

13000 beëindigingen

_

3 300 3 502

5 018 5 285

5 220 5 688

9862

bestand ultimo

1404

6 0321501-11225 2I50I-14830 2I50I-23470 2I50I-28600 38I36

35500

aantal toekenningen

1 voor 1-10-1981

-

3330

1585

Uitkeringsbedrag gemidd. bruto uitker.

38100

21501-39 600 40 300 39 600 21501-38400 2I50I-40 500 42 000 42 100

42 000 bruto uitk. per ultimo -

38100

21501-39 600 40 300 39 600 21501-38400 2I50I-42 000 42 000 42 200

42000

Deelnemingspercentage

-

652

op basis van bij de nieuwe berekening van de VUT-voorziening wordt niet meer uitgegaan van een (verwacht) deelnemingspercentage

BIJLAGE 2

Overzicht VUT-lasten voor het Rijk (exclusief militair personeel) 1981-1987 Bedragen x 1 miljoen

1981

1982

1983

1984

1985

1986

1987

iiii.

begro-gereali-begro-gereali-begro-gereali-begro-gereali-begro-gereali-begro-gerealibegrogereali ting

seerd

ting

seerd ting

seerd ting

seerd ting

seerd ting

seerd ting

seerd

BiZabegroting Bijdragen aan l.p.l. in de VUT-kosten

-

9,3

6,8

-

0,3

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t. Uitkeringen o.g.v. Besluit vervroegd uittreden burgerlijk rijkspersoneel

p.m,

69,1

p.m. 47,1

p.m.

8,6

p.m.

0,02 n.v.t.

n.v.t.

n.v.t. Bijdrage aan het Abp o.g.v. art. 18 van de VUT-wet

n.v.t.

121,1 124,9 126,3 126,3 131,2 128

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t. Vergoeding kosten VUT 61 "jarigen en 40-dienstjarigen aan Abp

n.v.t.

n.v.t.

-132

181,7 246,7

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t. Bijdrage aan het Abp o.g.v. art. 18, eerste lid, VUT-wet

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

128

126,1 126,2 333,2 Bijdrage aan het Abp o.g.v. art. 18, tweede lid, VUT-wet

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

245,5 390,4J 242,1 Bijdrage aan het Abp o.g.v. art. 18, VUT-wet

334,1

Totaal I

107,1

121,2 181,3 126,3 273,7 312,9 375,02 373,5 516,5 368,3 333,2 334,1

O & W-begroting VUT-regeling KZ/BO

0,8

40,9

22,1 24,8

14,5 14,2

2,6

2,2

0,6 Bijdrage aan het Abp 59-jarigen

31,5 72,8

63,8 87,6

80,3 98,8

62,5

Totaal II

0,8 40,9

22,1 24,8

14,5 14,2

34,1 64,4

63,8 87,6

80,3 98,8

62,5 Totaal I

107,1

121,2 181,3 126,3 273,7 312,9 375,02 373,5 516,1 368,3 333,2 334,1

Totaal

0,8 148

143,2 206,1 140,8 287,9 347

450,2 437,3 603,7 448,6 432

396,6

De wijzigingen van de begrotingen 1983 tot en met 1987 dienen nog bij de Staten-Generaal aanhangig te worden gemaakt. ' Het betreft hier een zogenaamde binnenlijnse voorziening. BIZA verrichtte de uitkeringen en berekende deze vervolgens door. Inclusief verrekende te hoge voorschotten in voorgaande dienstjaren.

BIJLAGE 3

Overzicht jaarlijkse VUT-lasten op Abp-begroting

Omschrijving

1981

1982

1983

1984

1985

1986

1987

begr. jaarrek.

begr. jaarrek. begr. jaarrek. begr. jaarrek. begr. jaarrek. begr. jaarrek.

begr.

VUT-lasten

55,9

250,2 254,6

363,3 351,9

492,7 557,1

785,5 705,0

779,0 1 209,3

1 396,8

BIJLAGE 4

Voorbeeld cyclus mutaties actuariële VUT-voorziening Actuariële voorziening primo 1984

Gebaseerd op herberekende voorzieningen 1983 (juli 1984)

Gebaseerd op concept jaarrekening 1982 (april/mei 1983)

Gebaseerd op jaarrekening 1984 (juli 1985)

Gebaseerd op herberekende jaarrekening 1984 (juli 1986)

2234

2234

2234

Begroting 1984 (toeneming voorziening) Suppletoire begroting 1984 (toeneming voorziening) Actuariële voorziening 1984 Correctie jaarrekening

3711

5945

3711

1086

7031

7031

2009

Herberekende actuariële voorziening 1984

5022

BIJLAGE 5

Overzicht (toeneming) actuariële voorziening VUT

Omschrijving

1981

1982

1983

1984'

1985'

1986'

1987

begr. jaarrek. begr. jaarrek. begr. jaarrek. begr. jaarrek. begr. jaarrek. begr. gerealis. begr. voorlopig Toeneming act. voorz. VUT mutatie boekjaar

-

6232

300

2 494 471

17913 7II 4 797

300

4 448 5C herberekening jaar later

287

-8 308

-

262

-2 009

2 788 2 234

nog onbek.

toeneming act. voorz. act. voorz. primo

65190

-5 814 6 519

21501-05

4 448 5 022

act. voorz. ultimo

6519

705

2234

5022

9470

2192

2500

Omschrijving

1981

1982

1983

1984

1985

1986

1987

jaarher-

jaarher-

jaarher-

jaarher-

jaarher-

gerealis. begroot rek.

berek.

rek.

berek. rek.

berek. rek.

berek. rek.

berek. voorlopig

voorlopig

Actuariële voorz. VUT CW VUT-uitkeringer 9 145 9 422

21501-14 252 21501-15794 20I84 6 081

21501-12 252 -/-CW Rijksbijdragen

1 347 1 348

1 404 1 404 1 409 1 419 1 435 1 059

2 780 3 524 -/-CW 2% basisbijdr. minus CW 2% inhaalbijdr.

1 566 1 575 -/-CW 3% basisbijdr. minus CW 3% inhaalbijdr.

3 509 -/-CW 2,75% basis-

21501-12 240 21501-11718

voorlopig voori bijdr.

6 2326519

9013

705

2 496 2 234 7 0315022

9 470 8 728

10920

13420

' De wijzigingen van de begrotingen 1984 tot en met 1987 dienen nog bij de Staten-Generaal aanhangig te worden gemaakt.

Deze website is tot stand gekomen mede dankzij een subsidie van Instituut Gak.