Toelichting bij COM(2000)507 - Werkzaamheden van instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

De Europese Raad van Lissabon heeft grote nadruk gelegd op de noodzaak om de financiële diensten en markten in de Unie te integreren. Een financiële markt is van cruciaal belang voor het bevorderen van het concurrentievermogen van de Europese economie, de ontwikkeling van de nieuwe economie en sociale samenhang. Daarom riepen de staatshoofden en regeringsleiders ertoe op het actieplan voor financiële diensten tegen 2005 ten uitvoer te leggen. In haar conclusies onderstreept het voorzitterschap dat prioriteit moet worden verleend aan het wegnemen van de nog resterende belemmeringen voor investeringen op het gebied van pensioenfondsen.

Deze fondsen spelen een voorname rol bij de bevordering van de sociale samenhang in veel lidstaten en bij de financiering van de Europese economie. Gezien de veroudering van de bevolking van de Unie is het noodzakelijk dat zij met een zo groot mogelijke veiligheid en efficiëntie kunnen functioneren.

De veiligheid van pensioenen is van het grootste belang: de rechten van toekomstige gepensioneerden moeten door strikte prudentiële normen worden beschermd. Er moet evenwel ook aandacht worden besteed aan de pensioenkosten. Indien pensioenuitkeringen te duur zijn als gevolg van laag rendement of buitensporige administratieve formaliteiten is dit voor alle partijen een nadeel. Het concurrentievermogen van ondernemingen zou worden aangetast, het zal moeilijker zijn om pensioenregelingen kostendekkend te houden en gepensioneerden zouden uiteindelijk lagere uitkeringen kunnen ontvangen.

Daarom is dit voorstel voor een richtlijn inzake instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening bedoeld om het best mogelijke evenwicht tot stand te brengen tussen veiligheid en betaalbaarheid.

1. Algemene opmerkingen


1.1. De noodzaak van communautaire wetgeving voor instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening


(a) Instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening en de sociale en economische betekenis ervan.

Er zijn drie grote categorieën pensioenregelingen in de lidstaten: sociale zekerheidsregelingen, individuele regelingen, over het algemeen in de vorm van overeenkomsten met of producten van levensverzekeringsondernemingen, en bedrijfspensioenregelingen. De algemene organisatie en financiering van deze regelingen valt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten.

De bedrijfspensioenregelingen leveren zowel werkgever als werknemers over het algemeen een bijdrage aan een spaarregeling, waaruit pensioenuitkeringen aan deze zelfde werknemers worden betaald. Dergelijke regelingen kunnen binnen het bedrijf zelf worden opgezet of kunnen gebruik maken van de diensten van een afzonderlijke financiële instelling (bv. pensioenfonds, 'pensioenskassen' of investeringsfonds), die de bijdragen ontvangt, deze belegt en de pensioenuitkeringen uitbetaalt.

Deze instellingen, die hier met 'instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening' (IBPV's) zullen worden aangeduid, spelen een belangrijke rol in de pensioen- en de sociale zekerheidsstelsels in een aantal lidstaten. Geraamd wordt dat bijna 25% van de actieve bevolking van de Unie is aangesloten bij een bedrijfspensioenregeling. In sommige landen is dit aandeel meer dan 80%, zoals in Nederland of Denemarken, terwijl het percentage in andere landen relatief laag is. Het aandeel van bedrijfspensioenen in de totale pensioenen bedraagt circa 10%.

De waarde van de activa die deze instellingen bezitten is groter dan 2 000 miljard EUR, dit komt overeen met circa 25% van het BBP van de Unie (iets meer dan 45% wat de activa van verzekeringsondernemingen betreft). Zij spelen derhalve, naast de overige financiële instellingen, een sleutelrol in de financiering van de Europese economie en het functioneren van de kapitaalmarkten van de Unie.

IBPV's worden tevens gekenmerkt door de zeer lange termijn van hun activiteiten, zowel wat de verplichtingen van de bijdragende onderneming als wat de investeringen betreft. Zij investeren voor een periode van tientallen jaren, en aangezien de aan een IBPV betaalde bijdragen over het algemeen niet kunnen worden opgenomen voordat de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt, moeten deze instellingen zich zeer goed rekenschap geven van hun behoefte aan eigen kasmiddelen. Hierdoor kunnen zij, indien zij dit gezien de aard en de looptijd van hun verplichtingen passend achten, aanzienlijke bedragen investeren in relatief niet-liquide activa zoals aandelen, ook door kleine bedrijven uitgegeven aandelen, of zelfs in incourante fondsen. Deze instellingen kunnen aldus bijdragen tot de ontwikkeling van de risicokapitaalmarkt overeenkomstig de richtsnoeren die zijn neergelegd in het risicokapitaal-actieplan i, dat door de Europese Raad van Cardiff is goedgekeurd. Met het oog op de diversificatie van hun beleggingsportefeuilles kunnen zij tevens aanzienlijke investeringen doen in buitenlandse effecten. 75% van de activa van de Britse pensioenfondsen was in 1998 bijvoorbeeld in aandelen belegd. Een derde van deze aandelen betroffen buitenlandse aandelen.

Instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening zijn derhalve van groot belang voor de nationale stelsels van sociale bescherming, de financiering van de economie van de Unie en de integratie van de kapitaalmarkten. Er is alle reden om aan te nemen dat zij in de komende decennia een centrale rol zullen blijven spelen bij de economische en sociale veranderingen in de Unie. Demografische ontwikkelingen (de hogere levensverwachting en de daling van het geboortecijfer) stimuleren de groei van het pensioensparen. IBPV's investeren meer in aandelen, die op de lange termijn voordeliger worden geacht, en zij helpen de beurskapitalisatie van de lidstaten te vergroten, die nog altijd niet meer dan de helft bedraagt van het niveau in de Verenigde Staten. Tenslotte kunnen bijdragende ondernemingen en uitkeringsgerechtigden verlangen dat de IBPV's hun pensioendiensten in heel Europa aanbieden.

Deze ontwikkelingen houden in dat een passend communautair regeling moet worden vastgesteld.

(b) De afwezigheid van communautaire wetgeving en de negatieve gevolgen daarvan

De Europese Unie beschikt thans over uitvoerige prudentiële regels voor kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en instellingen voor de collectieve belegging in effecten (ICBE's). Deze regels bieden zekerheid aan consumenten en beleggers. Een voorstel voor een richtlijn inzake de vrijheid van beheer en belegging van de gelden van instellingen voor pensioenvoorziening i moest in 1994 door de Commissie worden ingetrokken omdat in de Raad geen bevredigende overeenstemming kon worden bereikt. Tot dusverre zijn de werkzaamheden van IBPV's nog niet aan specifieke communautaire voorschriften onderworpen. Deze lacune heeft een aantal negatieve gevolgen.

- Beleggingen. Er is geen overeenstemming in de Gemeenschap over de vraag hoe IBPV's de interne markt en de euro kunnen benutten om het grootst mogelijke rendement op hun investeringen in financiële markten te bereiken. De voorschriften waaraan zij moeten voldoen lopen per lidstaat sterk uiteen. Het is niet uitgesloten dat sommige van deze voorschriften verder gaan dan nodig is om de prudentiële soliditeit van IBPV's te waarborgen. Is dit inderdaad het geval, dan zou dit de toepassing van het beginsel van het vrij verkeer van kapitaal kunnen hinderen en de rendementen van de IBPV's kunnen aantasten. Tussen 1984 en 1988 bedroeg het gemiddelde reële rendement op investeringen van IBPV's in de lidstaten met strenge kwantitatieve beleggingsvoorschriften 6% per jaar en meer dan 10% in lidstaten met voorschriften die bestuurders meer vrijheid bieden. Een lager rendement betekent lagere uitkeringen of hogere premiebijdragen. De indirecte arbeidskosten stijgen, evenals de financieringskosten van pensioenregelingen. Het investeringsbeleid op het gebied van aanvullende pensioenen hangt af van het pensioenproduct en de contractuele verplichting van de aanbieder van pensioenregelingen. Indien de mogelijkheden op het gebied van de diversificatie van beleggingen worden beperkt kunnen regels die al te resectief zijn tevens het risicobeheer bemoeilijken en de veiligheid van beleggingsportefeuilles aantasten. Buitensporige beperkingen op het gebied van aandelen, die gewoonlijk op lange termijn minder volatiel zijn dan overheidsobligaties doordat zij verbonden zijn met economische en productiviteitsgroei, kunnen op dit gebied een negatieve invloed uitoefenen. Het is derhalve van wezenlijk belang dat overeenstemming wordt bereikt over beleggingsvoorschriften die geschikt zijn voor de grotere en meer liquide kapitaalmarkt die als gevolg van de Economische en Monetaire Unie is ontstaan.

- Allocatie van spaargelden. Voor IBPV's is een sleutelrol weggelegd met betrekking tot de integratie, de efficiëntie en de liquiteit van deze markten. Zij verkeren, als beleggers op de zeer lange termijn, in de ideale positie om een bijdrage te leveren aan de financiering van particulier initiatief. Hoewel de veiligheid en rendabiliteit van beleggingsportefeuilles een prioritaire doelstelling is, kan een communautair kader er tevens voor zorgen dat de IBPV's deelnemen aan een efficiënte allocatie van spaargelden in de Unie.

- Beheer en bewaring van activa. IBVP's worden soms verplicht om alleen gebruik te maken van de diensten van bewaarnemers of beleggingsbeheerders die in dezelfde lidstaat zijn gevestigd als zij. Indien IBPV's echter de mogelijkheid moet worden geboden om hun beleggingsbeleid te verbeteren, dan moeten zij hun beheerders vrij kunnen kiezen. Voor beleggingen in een bepaalde sector of regio kunnen de diensten of het advies van een gespecialiseerde beheerder nodig zijn, die niet noodzakelijkerwijs in dezelfde lidstaat gevestigd is als de IBPV. Verder zou een grotere concurrentie tussen beheerders ertoe kunnen bijdragen de beheerskosten te drukken en het beheer efficiënter te maken. Derhalve zou er specifieke communautaire regelgeving moeten zijn die IBPV's het recht verleent om gebruik te maken van de diensten van beheerders die naar behoren over een vergunning beschikken overeenkomstig de richtlijn beleggingsdiensten, de tweede bankcoördinatierichtlijn en de derde levensverzekeringsrichtlijn i. Dit recht moet worden uitgebreid tot beheermaatschappijen overeenkomstig een voorstel voor een richtlijn betreffende ICBE's i dat momenteel bij de Raad en het Parlement in behandeling is.

- Grensoverschrijdende activiteiten. Door het gebrek aan behoorlijke coördinatie op communautair niveau zijn IBPV's de enige grote financiële instellingen die hun diensten niet in een andere lidstaat dan die waar zij gevestigd zijn, kunnen verlenen onder dezelfde voorwaarden als banken, verzekeringsondernemingen en beleggingsmaatschappijen. Berekend is dat, voor een pan-Europese onderneming, de kosten van het opzetten van afzonderlijke bedrijfspensioenregelingen in elke lidstaat circa 40 miljoen EUR per jaar bedragen. Indien IBPV's regelingen zouden kunnen beheren voor in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen, dan zouden op verschillende gebieden schaaleconomieën hiervan het gevolg zijn: een efficiënter beleggingsbeleid door bundeling van beleggingen, vereenvoudiging van administratie, en de tenuitvoerlegging van de prudentiële en verslagleggingsregels van één enkele toezichthoudende autoriteit. Bovendien zal de arbeidsmobiliteit worden vergemakkelijkt: werknemers zouden gemakkelijker een baan in een andere lidstaat kunnen nemen indien zij bij dezelfde IBPV aangesloten kunnen blijven; zoals bepaald - voor gedetacheerde werknemers in de voorwaarden van Titel II van Verordening (EEG) nr. 1408/71 - in Richtlijn 98/49/EG betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen; multinationale ondernemingen zouden met minder obstakels worden geconfronteerd wanneer zij de werknemers van de ene lidstaat naar de andere willen overplaatsen.

- Groei van de IBPV's. Het bevorderen van bedrijfspensioensparen kan helpen de financiering van pensioenstelsels in evenwicht te brengen en overheidsregelingen van een gezondere financiële basis te voorzien. Hiertoe moet door de lidstaten worden besloten en dienen met name passende belastingfaciliteiten te worden geboden. De aanwezigheid van een wettelijk kader met Europese prudentiële normen op basis waarvan het grensoverschrijdend beheren van bedrijfspensioenregelingen mogelijk is, zou echter in sterkere mate bijdragen tot de groei van IBPV's dan de fragmentering van de markten en het patchwork van wettelijke voorschriften waarvan momenteel sprake is.

(c) De resultaten van de door de Commissie geïnitieerde raadplegingsprocedure en het Actieplan voor financiële diensten.

Het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en de financiële-dienstensector oefenen al sinds enkele jaren druk uit met het oog op de vaststelling van een Europees wettelijk kader voor IBPV's. Dit blijkt duidelijk uit de raadpleging en uit de voorstellen die door de Commissie zijn gedaan in een Groenboek i van 1997 en een Mededeling i van 1999. Op 13 april 2000 heeft het Europees Parlement een resolutie aangenomen i waarin het voornemen van de Commissie om een voorstel voor een richtlijn betreffende aanvullende pensioenen in te dienen, wordt toegejuicht.

Verder gaven een aantal lidstaten in hun reactie op het Groenboek van 1997 aan, dat zij de vaststelling van een richtlijn steunden. Bovendien keurden de lidstaten, tijdens de Europese Raad van Keulen van juni 1999, het Actieplan voor financiële diensten i goed dat de Commissie in mei 1999 had ingediend. Een van de strategische doelstellingen van dit plan betreft de totstandbrenging van een werkelijke interne markt voor wholesale financiële transacties. De vaststelling van wettelijke voorschriften inzake beleggingen door IBPV's wordt in het actieplan voorgesteld als een noodzakelijke voorwaarde om dit doel te bereiken.

In het voorstel voor een richtlijn worden prudentiële regels vastgesteld die ervoor moeten zorgen dat transacties op het gebied van bedrijfspensioenvoorzieningen een hoge mate van veiligheid en efficiëntie bereiken. Deze regels maken tevens de wederzijdse erkenning van de toezichtstelsels van de lidstaten mogelijk, een voorwaarde voor het grensoverschrijdend beheer van bedrijfspensioenregelingen.

1.2. De doelstellingen van het voorstel


(a) Veilige en efficiënte beleggingen

De voorgestelde richtlijn legt de nadruk op een kwalitatieve benadering van beleggingsvoorschriften. Het beheer van beleggingsportefeuilles moet bij voorkeur voldoen aan beginselen (veiligheid, kwaliteit, liquiditeit, rendement, diversificatie) en niet aan uniforme kwantitatieve vereisten. Zo kan iedere IBPV de aangegeven beginselen toepassen overeenkomstig de aard en de looptijd van haar verplichtingen. Dit zal veiligheid en efficiëntie in de hand werken. In de lidstaten waar deze benadering wordt toegepast is het rendement van beleggingen door IBPV's gewoonlijk hoger dan in de lidstaten waar een meer kwantitatieve aanpak wordt gehanteerd.

Uit de besprekingen die tot dusverre zijn gehouden blijkt dat sommige lidstaten er niettemin de voorkeur aan zouden geven om bepaalde kwantitatieve voorschriften te blijven toepassen ten aanzien van op hun grondgebied gevestigde IBPV's. Dit komt in hoofdzaak doordat de in deze lidstaten gebruikte toezichtmethoden nauw verband houden met de toepassing van kwantitatieve voorschriften. In het voorstel voor een richtlijn wordt met deze wensen rekening gehouden. Voorgesteld wordt echter om drie soorten beleggingen niet buitensporig te beperken: aandelen, effecten in niet-congruente valuta's en risicokapitaal. Wanneer IBPV's verplichtingen op zeer lange termijn hebben en betrekkelijk lage liquiditeitsrisico's lopen, dienen zij in staat te worden gesteld aanzienlijke investeringen te doen in effecten die niet bijzonder liquide zijn en die zijn uitgedrukt in een andere valuta dan die waarin de verplichting is uitgedrukt.

(b) Vrije keuze van beleggingsbeheerders en -bewaarders

Zoals hierboven reeds is opgemerkt dient aan IBPV's het recht te worden toegekend gebruik te maken van de diensten van ongeacht welke beheerder of bewaarder die naar behoren over een vergunning beschikt.

(c) Eerlijke concurrentie tussen alle dienstverleners

Levensverzekeringsondernemingen opereren op de markt voor bedrijfspensioenvoorzieningen via groepsovereenkomsten. Deze ondernemingen worden op communautair niveau gereguleerd door de levensverzekeringsrichtlijnen. Er dienen derhalve prudentiële regels voor andere IBPV's te worden vastgesteld die niet tot een verstoring van de mededinging kunnen leiden. Met de vaststelling van een werkelijk prudentieel kader worden dergelijke verstoringen over het algemeen vermeden. Bovendien kunnen, indien de diensten van IBPV's vergelijkbaar zijn met die welke in groepsovereenkomsten worden aangeboden - bijvoorbeeld wanneer de IBPV een financiële garantie aanbiedt - met betrekking tot de vermogensvereisten soortgelijke regels worden vastgesteld als die welke in de levensverzekeringsrichtlijnen zijn vervat. Indien een lidstaat van mening is dat er grotere consistentie moet worden betracht bij de prudentiële behandeling van IBPV's en levensverzekeringsondernemingen, moet hij bepaalde prudentiële regels van deze richtlijn kunnen toepassen op de bedrijfspensioenactiviteiten van levensverzekeringsondernemingen. Dit is een keuzemogelijkheid voor de lidstaten.

(d) Grensoverschrijdende activiteiten

Door bepaalde algemene prudentiële regels te harmoniseren, wederzijdse erkenning van nationale prudentiële stelsels tot stand te brengen en een stelsel van kennisgeving en samenwerking tussen bevoegde autoriteiten voor te stellen ruimt deze richtlijn alle prudentiële belemmeringen voor het grensoverschrijdend beheer van IBPV-pensioenregelingen uit de weg. Willen grensoverschrijdende activiteiten werkelijkheid worden, dan zal ook een zekere mate van belastingcoördinatie tussen de lidstaten noodzakelijk zijn. Dit aspect wordt hier niet behandeld maar zal in een afzonderlijk voorstel van de Commissie aan de orde komen.

Verder bepaalt de richtlijn dat grensoverschrijdend beheer in overeenstemming moet zijn met het sociale en arbeidsrecht in het land van de onderneming waar de regeling is vastgesteld. De regelingen moeten overeenkomstig de nationale bepalingen worden beheerd, ongeacht waar de IBPV is gevestigd.

(e) Bescherming van uitkeringsgerechtigden

Voor grensoverschrijdende activiteiten is een zekere mate van harmonisatie op prudentieel gebied noodzakelijk. Voordat een lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde IBPV toestaat pensioenregelingen op zijn grondgebied te beheren, moet hij waarborgen dat de betrokken IBPV op zodanige wijze is gereglementeerd en gecontroleerd dat de rechten van deelnemers een passende bescherming wordt geboden. Dit voorstel omvat derhalve een reeks algemene prudentiële regels (deskundigheid en goede reputatie van beheerders, voorwaarden voor toegang tot de werkzaamheid, informatie die moet worden verstrekt aan deelnemers en pensioengerechtigden, wettelijk voorgeschreven eigen vermogen, beleggingsvoorschriften), naast voorschriften inzake de passiva van IBPV's, met inbegrip van technische voorzieningen.

Over het algemeen is het voornaamste doel van de Commissie om toekomstige gepensioneerden de grootst mogelijke bescherming te bieden. De aan een IBPV betaalde bijdragen zijn een vorm van uitgesteld salaris. De rechten die door de betaling van deze bijdragen worden verworven bepalen de levensstandaard van de betrokkenen. De bescherming van deze rechten vormt derhalve een essentieel onderdeel van de versterking van het Europese sociale model als ruimere doelstelling.

(f) De interne markt voor financiële diensten

De coördinatie van de beleggings- en beheersregels die op IBPV's van toepassing zijn vormt een van de aspecten van het Actieplan voor financiële diensten. Wanneer deze grote lacune in de communautaire wetgeving inzake financiële diensten wordt opgevuld, zal een beslissende stap zijn gezet in de richting van een interne markt voor financiële diensten die groei en werkgelegenheid daadwerkelijk zal kunnen stimuleren.

(g) De interne markt voor aanvullende pensioenen

De goedkeuring van deze richtlijn zou eveneens de organisatie van aanvullende pensioenvoorzieningen op het niveau van de interne markt een stap dichterbij brengen. Beleggers zouden toegang hebben tot een ruimere keuze van dienstverleners, en werknemers zouden zich kunnen verplaatsen zonder het risico te lopen een gedeelte van hun pensioenrechten kwijt te raken. Dit zou bevorderlijk zijn voor de economische en sociale vooruitgang, doch vereist een grotere mate van coördinatie van de fiscale en sociale wetgeving en van het arbeidsrecht van de lidstaten.

1.3. De gekozen benadering


(a) Eventuele interferentie bij de organisatie van de pensioenregelingen in de lidstaten voorkomen

De algemene organisatie van pensioenregelingen, de keuze van de financieringsmechanismen en de precieze afspraken inzake de werking van IBPV's behoren tot de bevoegdheid van de lidstaten, mits de bepalingen van het Verdrag in acht worden genomen. Aan deze voorwaarde wordt in het huidige voorstel geen afbreuk gedaan.

(b) De samenhang met de communautaire wetgeving inzake financiële diensten waarborgen

In de benadering die bij de voorbereiding van dit voorstel werd gekozen werd uitgegaan van instellingen, overeenkomstig de benadering die in alle overige communautaire wetgeving op het gebied van financiële diensten is gevolgd. Deze benadering is tevens geschikt voor de mechanismen op het gebied van grensoverschrijdende activiteiten die hopelijk zullen worden opgezet. Niettemin zijn de prudentiële regels onlosmakelijk verbonden met de door de IBPV's toegezegde uitkeringen (vaste pensioentoezeggingen of beschikbare premies), eventuele dekking van biometrische risico's). De voorgestelde richtlijn bevat derhalve waar nodig regels die overeenkomstig het type regeling zijn gedifferentieerd.

(c) Een samenhangende werkingssfeer vaststellen

De richtlijn heeft betrekking op alle IBPV's die op basis van kapitaaldekking opereren en geen deel uitmaken van de socialezekerheidsstelsels. Dit waarborgt dat, zelfs op een gebied waar de verschillen tussen de landen zeer groot zijn in vergelijking met andere financiële activiteiten, de werkingssfeer van de richtlijn betrekkelijk samenhangend is.

Kort gezegd wordt iedere instelling die bijdragen ontvangt en deze belegt met als enig doel pensioenuitkeringen uit te betalen, als een IBPV beschouwd. Het is van cruciaal belang dat de activa die in het bezit van een IBPV zijn niet voor een ander doel kunnen worden gebruikt dan de uitbetaling van kapitaal of lijfrente wanneer de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt. Met andere woorden, de verworven rechten kunnen niet worden 'afgekocht' voordat de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt, anders is de regeling geen pensioenregeling maar een spaarproduct.

De richtlijn bepaalt niet dat uitkeringen in de vorm van een annuïteit moeten worden uitbetaald of dat de instelling welbepaalde biometrische risico's moet dekken. Toen het Parlement de mededeling inzake aanvullende pensioenen besprak, besteedde het veel aandacht aan deze specifieke kwestie en kwam het ten slotte tot de conclusie dat anciënniteitsrisico's moesten worden verzekerd.

De Commissie acht het wenselijk dat de precieze regelingen voor de betaling van uitkeringen, die dikwijls afhangen van de nationale belasting-, arbeids- en sociale wetgeving, in de lidstaten zelf worden vastgesteld. Bovendien moeten prudentiële normen worden vastgesteld die van toepassing zijn op alle bedrijfspensioenproducten. Ondernemingen en beleggers zouden er geen enkele baat bij hebben indien bepaalde producten (in dit geval welbepaalde bijdrageregelingen die uitsluitend kapitaal uitbetalen zonder biometrische risico's te dekken) in alle Europese wetgeving zouden worden uitgesloten. Daarom vallen alle soorten IBPV-regelingen onder deze richtlijn, ook al is de Commissie van oordeel dat met name de dekking van risico's in verband met de levensduur een belangrijk aspect vormt van de strijd tegen armoede en onzekerheid bij ouderen.

De enkele IBPV's die volgens een omslagstelsel opereren vallen niet onder het richtlijnvoorstel. Dit leidt niet tot problemen gezien de belangrijkste beleidsdoelstellingen van het voorstel. De efficiëntie van financiële beleggingen en de gebruikmaking van beheerders uit andere lidstaten zijn voor deze instellingen niet van belang, omdat zij bijdragen gebruiken om uitbetalingen rechtstreeks te financieren. De lidstaten of bevoegde instellingen lossen de eventuele verschillen tussen bijdragen en uitkeringen op door middel van aanvullende bijdragen of belastinginkomsten.

Ondernemingen die boekreserves aanhouden om hun werknemers van pensioenuitkeringen te voorzien vallen evenmin onder deze richtlijn. Het gebruik van boekreserves, dat slechts in een beperkt aantal lidstaten is toegestaan, laat ondernemingen volledig vrij in hun keuze hoe zij de activa die hun verplichtingen dekken, willen gebruiken. Hier lijkt het derhalve niet noodzakelijk de vrijheid van belegging en beheer door middel van een richtlijn te waarborgen. Bovendien vervangt een garantie of een verzekeringsfonds voor insolvabiliteit over het algemeen eventuele prudentiële regels.

Ten slotte is uit raadplegingen tot dusverre gebleken dat noch IBPV's die op basis van het omslagstelsel opereren, noch ondernemingen die boekreserves aanhouden, grensoverschrijdende werkzaamheden wensen uit te oefenen, althans niet met gebruikmaking van dit soort regelingen.

(d) De nationale diversiteit in aanmerking nemen waarbij een hoog beschermingsniveau wordt gehandhaafd

De werkwijze van IBPV's verschilt sterk per lidstaat. In sommige lidstaten lijken zij op levensverzekeringsondernemingen. In andere landen hebben zij meer weg van beleggingsfondsen. Het richtlijnvoorstel houdt rekening met deze verschillen, die dikwijls verband houden met belasting- en socialezekerheidswetgeving in de lidstaten. Het kan zich niet ten doel stellen de voorwaarden waaronder IBPV's opereren, in detail te harmoniseren.

De diversiteit van deze instellingen beperkt tevens noodzakelijkerwijs de mate van prudentiële harmonisatie die met dit eerste voorstel voor een richtlijn kan worden bereikt. Voor de belangrijkste prudentiële aspecten (de financiering van de verplichtingen, de diversificatie van beleggingen, de informatie die aan de toezichthoudende autoriteiten, deelnemers en uitkeringsgerechtigden moet worden verstrekt) is evenwel een uiterst strikte benadering gevolgd. Hierdoor moet het mogelijk zijn de fundamentele doelstelling inzake een hoog beschermingsniveau voor de rechten van huidige en toekomstige gepensioneerden te bereiken, en wederzijdse erkenning mogelijk te maken.

Artikelsgewijze toelichting



Artikel 2 - Toepassingsgebied


- Dit voorstel heeft betrekking op instellingen die bedrijfspensioenregelingen uitvoeren. Dit zijn particuliere regelingen, die gewoonlijk worden beschouwd als een aanvulling op de verplichte socialezekerheidsregelingen. Het is van het grootste belang dat een duidelijk onderscheid wordt bewaard tussen verplichte sociale zekerheid en particuliere/aanvullende regelingen. Dit voorstel heeft derhalve geen betrekking op socialezekerheidsregelingen die onder de term 'wetgeving' vallen zoals omschreven in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 1408/71, of ten aanzien waarvan een lidstaat op grond van dat artikel een verklaring heeft afgegeven.

- Levensverzekeringsondernemingen, instellingen voor collectieve belegging in effecten (ICBE's), kredietinstellingen en instellingen die onder de richtlijn beleggingsdiensten vallen beschikken reeds over interne-marktwetgeving. Het lijkt niet nodig deze ondernemingen en instellingen in deze nieuwe richtlijn op te nemen, hoewel zij wellicht in staat zijn bedrijfspensioenvoorzieningen te verstrekken.

- In Duitsland vormen de 'Unterstützungskassen' één van de mogelijkheden om bedrijfspensioenen te financieren. Unterstützungskassen zijn steunfondsen en gelijk aan IBPV's in zoverre de cumulatie van activa extern plaatsvindt. Het verschil tussen deze fondsen en IPBV's is dat de deelnemers geen aanspraak kunnen maken op een bepaald bedrag aan uitkeringen. De Unterstützungskassen zijn, om fiscale redenen, over het algemeen minder waard dan de actuele waarde van de toegezegde uitkeringen. De werkgever kan de activa te allen tijde onttrekken en behoeft niet noodzakelijkerwijs aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Een wettelijke insolventieverzekering is verplicht om de belangen van de deelnemers adequaat te beschermen. De Unterstützungskassen zijn derhalve niet aan enige vorm van prudentieel toezicht onderworpen. Gezien deze kenmerken kunnen dergelijke fondsen niet worden vergeleken met IPBV's in andere lidstaten die onder deze richtlijn vallen, en zij zijn dan ook uitgesloten.

- De enkele IBPV's die volgens een omslagstelsel opereren vallen niet onder het richtlijnvoorstel. De efficiëntie van financiële beleggingen en de gebruikmaking van beheerders uit andere lidstaten zijn voor deze instellingen niet van belang, omdat zij bijdragen gebruiken om uitbetalingen rechtstreeks te financieren. De lidstaten of bevoegde instellingen lossen de eventuele verschillen tussen bijdragen en uitkeringen op door middel van aanvullende bijdragen of belastinginkomsten.

Artikel 3 - Toepassing op instellingen die sociale-zekerheidsregelingen beheren


In ten minste één lidstaat moeten IBPV's twee typen regelingen uitvoeren: vrijwillige werkgebonden pensioenregelingen (beschouwd als aanvullende sociale zekerheid) en verplichte werkgebonden pensioenregelingen (beschouwd als sociale zekerheid). Voorgesteld wordt deze instellingen voor het vrijwillige/aanvullende gedeelte van hun werkzaamheden op te nemen.

Artikel 4 - Toepassing naar keuze op onder Richtlijn 79/267/EEG vallende instellingen


Zoals reeds met betrekking tot artikel 2 is opgemerkt, lijkt het niet nodig levensverzekeringsondernemingen, instellingen voor collectieve belegging in effecten (ICBE's), kredietinstellingen en instellingen die onder de richtlijn beleggingsdiensten vallen, in deze nieuwe richtlijn op te nemen. Elke ongelijke behandeling als gevolg van de toepassing van verschillende prudentiële regelingen moet evenwel worden vermeden. Het probleem kan met name aan de orde zijn bij levensverzekeringsondernemingen die in bepaalde lidstaten prominent actief zijn op de markt van de bedrijfspensioenvoorziening (via de groepsverzekeringen). De invoering van een daadwerkelijk prudentieel kader zou op zich grotendeels het gevaar voor mededingingsvervalsing moeten uitschakelen. Bovendien is in het ontwerp voorzien dat de instellingen die in bepaalde opzichten lijken op levensverzekeringsondernemingen (die een gegarandeerde rentevoet aanbieden en/of biometrische risico's dekken), het voorwerp zullen zijn van gelijkwaardige bepalingen inzake het eigen vermogen (zie met name artikel 17). Bovendien biedt de richtlijn de lidstaten de mogelijkheid om de prudentiële vereisten van deze richtlijn toe te passen op de bedrijfspensioenactiviteiten van levensverzekeringsondernemingen.

Artikel 5 - Kleine pensioenregelingen en statutaire regelingen


- Een 'de minimis-bepaling' wordt als keuzemogelijkheid voor de lidstaten voorgesteld voor IPBV's die kleine pensioenregelingen beheren. Deze instellingen zijn waarschijnlijk niet geïnteresseerd in enige vorm van grensoverschrijdende activiteit. Een dergelijke bepaling zou het toezicht kunnen vereenvoudigen in lidstaten waar tienduizenden bedrijfspensioenregelingen bestaan.

- In sommige lidstaten kunnen bedrijfspensioenvoorzieningen worden beheerd door instellingen die onder een overheidsinstantie vallen welke bevoegd is om inkomsten te verwerven. Een dergelijke dekking wordt voldoende geacht voor de bescherming van deelnemers en uitkeringsgerechtigden.

Artikel 6 - Definities


- Deze richtlijn is bedoeld voor instellingen voor aan werk of aan de uitoefening van een beroep gebonden pensioenvoorzieningen, die op basis van kapitaaldekking opereren. Het zijn de laatste grote financiële instellingen waarvoor nog geen communautaire wetgeving is opgesteld die hen in staat stelt van de interne markt te profiteren. Het begrip 'instelling voor bedrijfspensioenvoorziening' werd gekozen omdat dit algemeen genoeg lijkt om de diversiteit van instellingen die in de Unie werkzaam zijn, te dekken. Het begrip 'pensioenfonds' bijvoorbeeld bestaat niet in alle lidstaten. Een aantal van deze instellingen bieden niet alleen diensten aan aan ondernemingen maar ook rechtstreeks aan werknemers of zelfstandigen. De richtlijn is zo ontworpen dat zij ook op dergelijke situaties van toepassing is.

- De 'bijdragende onderneming' wordt gewoonlijk gekenmerkt doordat zij bijdragen betaalt aan de instelling voor pensioenvoorziening. Het komt echter voor dat bijdragende ondernemingen tijdelijk geen bijdragen behoeven te betalen omdat het rendement op de beleggingen toereikend is om de kosten te dekken. Het is tevens mogelijk dat een specifieke uitkering volledig gefinancierd wordt uit door werknemers betaalde bijdragen. Het spreekt vanzelf dat deze uitzonderlijke omstandigheden geen invloed hebben op de geldigheid van de definitie.

- De definitie van 'pensioenuitkeringen' moet voldoende ruim zijn om de verschillende activiteiten die door de desbetreffende instellingen worden verricht, te dekken.

Artikel 7 - Activiteiten van de instellingen


De bescherming van de uitkeringsgerechtigden veronderstelt dat de IPBV's hun activiteiten beperken tot die waarop in het kader van een toekomstige richtlijn toezicht wordt uitgeoefend.

Artikel 8 - Scheiding tussen de bijdragende onderneming en de instelling


Bij ontstentenis van een garantie of een insolventieverzekering is de juridische scheiding tussen de bijdragende onderneming en de IPBV van essentieel belang voor de bescherming van de uitkeringsgerechtigden. Deze scheiding doet geen enkele afbreuk aan de mogelijkheid dat het bestuur van een instelling zowel uit de werkgever als de werknemers van de onderneming bestaat.

Artikel 9 - Werkingsvoorwaarden


Essentieel voor een adequate bescherming van deelnemers aan en uitkeringsgerechtigden van een pensioenregeling is het bedrijfseconomisch toezicht door een bevoegde autoriteit die de werkingsvoorwaarden van IPBV's kan controleren op basis van de volgende criteria: deskundigheid en betrouwbaarheid van de beheerders, de bestuurders en alle personen met een controlerende invloed op de instelling, het bestaan van voorschriften inzake de werking van de regeling, een correcte berekening van de technische voorzieningen door een actuaris of andere deskundigen ter zake op basis van erkende actuariële methoden, contractuele verplichting van de bijdragende onderneming, en het verstrekken van voldoende informatie aan de deelnemers over de werkingsvoorwaarden van de pensioenregeling (contractuele rechten en verplichtingen, de risico's die in de pensioenregeling zijn opgenomen en de verdeling van de risico's onder de partijen bij de overeenkomst). Bij grensoverschrijdende activiteit heeft een IPBV voorafgaande toestemming nodig, die moet worden verleend door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst.

Artikel 10 - Jaarrekening en jaarverslag


De jaarrekeningen en het jaarverslag, door de bevoegde autoriteiten naar behoren goedgekeurd, vormen de basis voor het permanent financieel toezicht op de IPBV door de bevoegde autoriteiten.

Artikel 11 - Aan deelnemers en de uitkeringsgerechtigden te verstrekken informatie


Een behoorlijke voorlichting is van cruciaal belang voor de bescherming van de gepensioneerden (uitkeringsgerechtigden) en de toekomstig gepensioneerden (deelnemers). De informatie dient evenwel te verschillen naargelang van de ontvanger (deelnemer of uitkeringsgerechtigde) en van de contractvoorwaarden van de desbetreffende pensioenregeling. Op verzoek dienen de jaarrekening en het jaarverslag ter beschikking te worden gesteld aan de deelnemers aan en de uitkeringsgerechtigden van de regeling.

Artikel 12 - Bekendmaking van het beleggingsbeleid


Hier wordt voorgesteld dat IPBV's om de drie jaar, en in ieder geval wanneer een belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid heeft plaatsgevonden, informatie verstrekken over de beginselen waarop hun beleggingsbeleid is gebaseerd met betrekking tot de aard en de duur van de pensioenverplichtingen. In dit document moet ook een beschrijving zijn opgenomen van de toegepaste risicowegingsmethoden en risicobeheersprocedures. Het wordt aan de toezichthoudende autoriteiten toegezonden, die de beleggingen toetsen aan de bekendgemaakte beginselen. Een dergelijk document dwingt de beheerders een objectieve kijk te houden op de beheersmethoden van activa/passiva en hun algemene beleggingsstrategie in perspectief te plaatsen. Op verzoek dient dit document inzake de beleggingsprincipes ook aan de deelnemers aan en uitkeringsgerechtigden van de regeling te worden toegezonden.

Artikel 13 - Aan de bevoegde autoriteiten te verstrekken inlichtingen


Dit artikel moet ervoor zorgen dat de toezichthoudende autoriteiten voldoende zijn uitgerust met rechten op inlichtingen om hun functie naar behoren uit te oefenen en de belangen van de deelnemers aan en uitkeringsgerechtigden van de regeling te beschermen.

Artikel 14 - Interventiemogelijkheden van de bevoegde autoriteiten


Dit artikel moet ervoor zorgen dat de toezichthoudende autoriteiten voldoende zijn uitgerust met interventiebevoegdheden om hun functie naar behoren uit te oefenen en de belangen van de deelnemers aan en uitkeringsgerechtigden van de regeling te beschermen.

De bevoegde autoriteiten kunnen verificaties verrichten in de bedrijfsruimten van de IBPV's en, zonodig, bij de ondernemingen waaraan activiteiten zijn uitbesteed.

Artikel 15 - Technische voorzieningen


Om de belangen van deelnemers en uitkeringsgerechtigden te beschermen moeten de instellingen technische voorzieningen vaststellen. Wanneer de instellingen regelingen beheren waarbij biometrische risico's worden gedekt en/of waarbij de instelling het beleggingsrisico draagt, moeten de technische voorzieningen op een voldoende prudentiële basis worden berekend.

De berekening van de technische voorzieningen dient eenmaal per jaar plaats te vinden en moet worden uitgevoerd en gewaarmerkt door gekwalificeerde actuarissen overeenkomstig erkende actuariële methoden. Deze berekening van de technische voorzieningen mag om de drie jaar worden verricht mits de IBPV de bevoegde autoriteiten een certificaat met correcties verstrekt voor de tussenliggende jaren.

Het rentepercentage moet op voorzichtige wijze worden bepaald overeenkomstig de nationale voorschriften, en het bedrag van de technische voorzieningen moet enerzijds een actuariële waarde van de opgebouwde pensioenrechten van de deelnemers weergeven en moet anderzijds voldoende zijn om de betaling van pensioenen en uitkeringen die reeds plaatsvindt, te kunnen voortzetten.

Artikel 6 - Financiering van de technische voorziening


In principe moeten de technische voorzieningen te allen tijde volledig gedekt zijn door passende activa. Gezien evenwel de zeer lange termijn waarop de IBPV's beleggen en de lagere liquiditeitsrisico's (als gevolg van het ontbreken van enigerlei afkoopmogelijkheid in tegenstelling tot de situatie in het verzekeringsbedrijf) kunnen de lidstaten IBPV's, gedurende een beperkte periode, toestaan om af te wijken van dit volledige financieringsvereiste. Bij een eventuele afwijking moet een plan worden ingediend om de volledige dekking van de technische voorzieningen te herstellen.

Bij grensoverschrijdende activiteiten moeten de technische voorzieningen te allen tijde volledig zijn gefinancierd om de belangen van deelnemers aan en uitkeringsgerechtigden van de regeling te beschermen en wederzijdse erkenning van de verschillende toezichtstelsels in de lidstaten mogelijk te maken.

Artikel 17 - Wettelijk voorgeschreven eigen vermogen


Dikwijls is het de bijdragende onderneming, en niet de IBPV zelf, die ofwel eventuele biometrische risico's dekt of bepaalde uitkeringen of beleggingsprestaties garandeert. Soms biedt de IBPV zelf dergelijke dekking of garanties en beperken de verplichtingen van de bijdragende ondernemingen zich er over het algemeen toe de noodzakelijke bijdragen te betalen. In dit geval lijken de aangeboden producten op die van levensverzekeringsondernemingen. Het richtlijnvoorstel eist dat IBPV's die dergelijke producten aanbieden hetzelfde bedrag aan aanvullend vermogen aanhouden als levensverzekeringsondernemingen.

Artikel 18 - Beleggingsvoorschriften


Er wordt een kwalitatieve benadering van de beleggingsvoorschriften voorgesteld. Het lijkt immers wenselijk dat de toewijzing van activa geschiedt in het licht van de per fonds aangegane verplichtingen en niet alleen en uitsluitend in het licht van een samenstel van kwantitatieve voorschriften. De allocatie van activa moet, als algemene regel, voorzichtig zijn. Dit vereist bovenal een behoorlijke diversificatie wat betreft de emittenten, de soorten effecten, het land/het geografische gebied, de valuta en de sector van het bedrijfsleven. In geval van aanzienlijke beleggingen in de bijdragende onderneming zou het faillissement van die onderneming er niet alleen toe kunnen leiden dat werknemers hun baan verliezen, maar ook dat hun pensioenrechten in gevaar worden gebracht. De belegging van pensioengelden in de bijdragende onderneming moet derhalve sterk worden beperkt.

De toezichtmethoden verschillen sterk per lidstaat. Daarom moet de lidstaten enige handelingsvrijheid worden gelaten met betrekking tot de precieze inhoud van de beleggingsvoorschriften die zij wensen op te leggen aan op hun grondgebied gevestigde instellingen. Een dergelijke benadering was reeds gevolgd in de verzekeringsrichtlijnen (zie bijvoorbeeld artikel 22, lid 2, van Richtlijn 92/96/EEG). IBPV's beleggen op zeer lange termijn en bevinden zich aldus in een ideale positie om te profiteren van de hoge rendementen en lage volatiliteit die aandelen op de lange termijn van oudsher eigen zijn. Zij moeten pensioentoezeggingen koppelen aan de groei van de reële economie op lange termijn. Ook moeten zij profiteren van de internationale diversificatie en beleggingen verrichten in andere valuta's dan die waarin hun verplichtingen zijn uitgedrukt. Daarom zouden dergelijke beleggingen niet aan buitensporige restricties moeten worden onderworpen.

Als beleggers op de zeer lange termijn kunnen IBPV's helpen de omvang en de liquiditeit van de risicokapitaalmarkten in de EU te verbeteren. De IBPV's zelf moeten beslissen of zij al dan niet in risicokapitaal wensen te beleggen. Het is daarom van het grootste belang dat deze vorm van beleggen door de wetgeving niet al te zeer aan banden wordt gelegd.

Artikel 19 - Beheer en bewaring


Dit artikel biedt de IBPV's de vrijheid om de diensten op het gebied van beheer en bewaring toe te vertrouwen aan in een andere lidstaat naar behoren erkende instellingen. Het is aan de IBPV's zelf om te beslissen of zij al dan niet in risicokapitaal willen beleggen. Dit artikel waarborgt de toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten voor kredietinstellingen en beleggingsbeheerders.

Artikel 20 - Grensoverschrijdende activiteiten


De coördinatie van prudentieel toezicht is een van de noodzakelijke voorwaarden die een IBPV in staat moet stellen op grensoverschrijdende basis pensioenregelingen te beheren. Ook een grotere mate van belastingcoördinatie is van wezenlijk belang. Deze kwestie wordt in dit voorstel niet behandeld. Artikel 20 legt alleen het beginsel van de vrijheid van grensoverschrijdende activiteiten vast en stelt een mechanisme voor samenwerking en kennisgeving tussen toezichthoudende autoriteiten voor. In dit artikel wordt tevens bepaald dat een IBPV die een regeling in een andere lidstaat wenst te beheren, de relevante sociaal- en arbeidsrechtelijke voorschriften van de lidstaat waar de bijdragende onderneming is gevestigd, zal moeten toepassen. Deze vereisten hebben voornamelijk betrekking op het soort pensioenuitkeringen dat moet worden verstrekt.
Deze website is tot stand gekomen mede dankzij een subsidie van Instituut Gak.