13031
- wetsvoorstel
Wetsontwerp betreffende aanspraak van werknemers op een loon dat gelijk is aan dat van werknemers van andere kunne voor arbeid van gelijke waarde - Hoofdinhoud
Dit wetsvoorstel werd op 21 augustus 1974 ingediend door de regering.
Dit voorstel is gebaseerd op de overweging, dat het wenselijk is dat werknemers aanspraak kunnen doen gelden op een loon dat gelijk is aan dat van werknemers van de andere kunne voor arbeid van gelijke waarde.
Inhoudsopgave
Stand van zaken
Procedure regeringswetsvoorstel
Kamer
Kamer
treding
Kerngegevens
Ingediend
21 augustus 1974
Volledige titel
Wetsontwerp betreffende aanspraak van werknemers op een loon dat gelijk is aan dat van werknemers van andere kunne voor arbeid van gelijke waarde
Uit de memorie van toelichting
het B.B.A. 1945 -te weten artikel 12 -het College van Rijksbemiddelaars een regeling zou moeten uitvaardigen die de gelijke beloning daadwerkelijk zou effectueren. In de eerste plaats meende zij, dat toepassing van de functiewaardering op veel ruimere schaal dan tot dan toe eerst klaarheid kon brengen over de vraag in welke gevallen wel, en in welke niet, de door vrouwen verrichte arbeid als gelijkwaardig kan worden beschouwd aan de door mannen verrichte arbeid. Voorts zou de door de raad gesignaleerde optrekking van alle vrouwenlonen een relatief sterke stijging van het loonniveau betekenen. Ten slotte viel te verwachten, dat integrale toepassing van het beginsel van gelijke beloning niet geringe repercussies zou hebben op de arbeidsmarktsituatie, waarvan het uiteindelijk resultaat naar het oordeel van de regering onzeker was. Om deze redenen was de regering destijds van oordeel, dat het I.A.O.-verdrag nog niet kon worden geratificeerd. Wel achtte zij het gewenst conform de strekking van de bij het verdrag behorende aanbeveling tot een geleidelijke vermindering te geraken van de niet op basis van functiewaardering gerechtvaardigde loonverschillen tussen mannen en vrouwen. Deze vermindering zou moeten geschieden al naar gelang de voortschrijdende invoering van de functiewaardering en met inachtneming van de economische mogelijkheden. Daartoe zou zij elk streven van het georganiseerd overleg in deze richting met instemming begroeten. De realisering van het beginsel van gelijke beloning kreeg in de vijftiger jaren een krachtige impuls door de totstandkoming van het E.E.G.-verdrag. Op 30 december 1961 werd door de lidstaten met betrekking tot het bepaalde in artikel 119 een resolutie aangenomen, volgens welke de nog bestaande loonverschillen veroorzaakt door discriminatoire behandeling van vrouwen ten opzichte van mannen zouden worden opgeheven aan de hand van een tijdschema, met ultimo 1964 als einddatum. Voorts erkenden de lidstaten in de genoemde resolutie, dat de geleidelijke toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers ten doel heeft alle discriminaties bij de vaststelling van lonen op te heffen. De Nederlandse regering stipuleerde daarbij, dat zij met betrekking tot de invoering van de verplichtingen, welke de resolutie oplegde, niet verder zou behoeven te gaan dan de overige lidstaten zouden blijken te gaan. Hoewel in alle lidstaten van de E.E.G. aanzienlijke vooruitgang werd geboekt, bleek het niet mogelijk de volledige toepassing van het beginsel van gelijke beloning uiterlijk per 31 december 1964 te realiseren. In de zestiger jaren is het streven van de regering bij voortduring gericht gebleven op een geleidelijke vermindering, zoals hierboven geschetst. Zelf ging zij hierin voor door ten aanzien van het overheidspersoneel het beginsel van gelijke beloning toe te passen. In het overheidsstelsel zijn alle functies intussen gewaardeerd en onderling gerangschikt. Het maakt voor de aanstelling noch de bezoldiging uit of de functionaris een man of een vrouw is. Steun in haar streven ondervond zij van de zijde van het georganiseerde bedrijfsleven, waar een groeiende overeenstemming ten aanzien van de praktische toepassing van het beginsel van gelijke beloning en een ruimere toepassing van methoden van functiewaardering ertoe bijdroegen, dat medio 1961 reeds gesproken kon worden van een aanzienlijke verbetering vergeleken met de situatie in voorgaande jaren; de basislonen voor vrouwelijke handarbeiders bedroegen op dat moment tussen de 70 en 80 pet. van het loon voor mannen, bij arbeid van gelijke waarde.
De algemene economische situatie in de zestiger jaren noopte evenwel tot grote voorzichtigheid en liet slechts beperkte loonstijgingen toe. Ten aanzien van de vrouwenionen had dit tot gevolg, dat voor de optrekking daarvan tot het niveau van de mannenlonen slechts weinig ruimte beschikbaar was. Niettemin is, mede dank zij de medewerking van het georganiseerde bedrijfsleven in de Stichting van de Arbeid vertegen woordigd, sedertdien een indrukwekkende vooruitgang geregistreerd.
Ook dient in dit verband te worden vermeld de op 23 februari 1969 in werking getreden Wet minimumloon en mini-mumvakantiebijslag, krachtens welke alle werknemers van 24 -momenteel teruggebracht tot 23 -tot en met 64 jaar, die in dienstbetrekking meer werken dan éénderde van de voor het werk gebruikelijke arbeidstijd recht hebben op een bepaald minimumloonbedrag. Door deze wet, die geen onderscheid tussen man en vrouw maakt, is reeds een begin van praktische uitvoering aan het beginsel van de gelijke beloning gegeven. De regering achtte het in juni 1971, gezien de hiervoren geschetste positieve ontwikkelingen, verantwoord en noodzakelijk meergenoemde I.A.O.-conventie nr. 100 betreffende gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten voor arbeid van gelijke waarde te ratificeren. Na goedkeuring door de Staten-Generaal is het verdrag op 16 juni 1972 in werking getreden. Sinds 1 januari 1974 geldt op grond van artikel 7, derde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bij Koninklijk besluit een minimumjeugdloonregeling krachtens welke alle werknemers van 15 tot en met 22 jaar aanspraak krijgen op een bepaald percentage van het minimumloonbedrag. Op een enkele uitzondering na is thans in de bedrijfstaksgewijze gesloten c.a.o.'s het beginsel van de gelijke beloning voor arbeid van gelijke waarde volledig gerealiseerd. In de textielsector, waar op dit moment nog niet van een zodanige situatie kan worden gesproken, hebben de c.a.o.-partijen besloten dat met ingang van 1 januari 1975 de vrouwelijke werknemers een gelijke beloning als de mannelijke werknemers zullen ontvangen. Partijen zijn namelijk overeengekomen, dat in de brei-, tricot-, kousen-en sokkenindustrie het verschil met de mannenlonen per 1 juli 1974 maximaal 4 pet. zal zijn en per 31 december 1974 totaal zal zijn verdwenen. Deze c.a.o. is algemeen verbindend verklaard. Voorts is in de confectie-industrie door c.a.o.-partijen een onderzoek ingesteld naar de beloningssituatie van de vrouwelijke werknemers inzake gelijke beloning voor gelijke prestaties. Onder bedoelde c.a.o. valt namelijk een groep vrouwelijke werknemers in niet-gemengde functies, van wie het tot dusverre niet goed duidelijk is welke functies, uitgevoerd door mannelijke werknemers voor vergelijking in aanmerking komen. Het resultaat van dit onderzoek zal bij de c.a.o.-besprekingen 1974 aan de orde worden gesteld.
Nota's van wijziging en amendementen
Moties
Documenten
1 |
1 mei 1975, brief, nr. 36c
KST13031N36cK1 Brief van De Minister van Sociale Zaken. ontwerp van wet regelen betreffende aanspraak van werknemers op een loon dat gelijk is aan dat van werknemers van de andere kunne voor arbeid van gelijke waarde - Zonder titel |
1 |
18 maart 1975, behandeling, Blz. 397 - 454
180375 1 2 De voortzetting van de behandeling van het wetsontwerp: Regelen betreffende aanspraak van werknemers op een loon dat gelijk is aan dat van werknemers van de andere kunne voor arbeid van gelijke waarde... - Handelingen Eerste Kamer 1974-1975 18 maart 1975 orde 2 vergadering: 18 maart 1975 |
1 |
11 maart 1975, behandeling, Blz. 335 - 396
110375 1 3 De behandeling van het wetsontwerp Regelen betreffende aanspraak van werknemers op een loon dat gelijk is aan dat van werknemers van de andere kunne voor arbeid van gelijke waarde. (Wet gelijk loon vo... - Handelingen Eerste Kamer 1974-1975 11 maart 1975 orde 3 vergadering: 11 maart 1975 |
1 |
21 februari 1975, eindverslag, nr. 36b
KST13031N36bK1 Eindverslag van de vaste commissie voor sociale zaken omtrent het ontwerp van wet regelen betreffende aanspraak van werknemers op een loon dat gelijk is aan dat van werknemers van de andere kunne voor arbeid van gelijke waarde, memorie van antwoord - Eindverslag van de vaste Commissie voor Sociale Zaken omtrent het ontwerp van wet Regelen betreffende aanspraak van werknemers op een loon dat gelijk is aan dat van werknemers van de andere kunne voor arbeid van gelijke waarde. (Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen) |
1 |
17 januari 1975, nr. 36a
KST13031N36aK1 Regelen betreffende aanspraak van werknemers op een loon dat gelijk is aan dat van werknemers van de andere kunne voor arbeid van gelijke waarde - Voorlopig verslag van de vaste Commissie voor Sociale Zaken omtrent het ontwerp van wet |
2 |
19 december 1974, behandeling, 13100, 13100 J, 13110, 13215, Blz. 2199 - 2270
191274 2 4 De voortzetting van de behandeling van de wetsontwerpen: Vaststelling van hoofdstuk XV (Sociale Zaken) van de rijksbegroting voor het dienstjaar 1975 - Handelingen Tweede Kamer 1974-1975 19 december 1974 orde 4 vergadering: 19 december 1974 |
2 |
19 december 1974, stemming(en), 13100, Blz. 2199 - 2270
191274 2 7 De stemming over: de motie-Meis c.s. om de Wet Werkloosheidsvoorziening zodanig te wijzigen dat vrouwen en mannen dezelf-de uitkering ontvangen - Handelingen Tweede Kamer 1974-1975 19 december 1974 orde 7 vergadering: 19 december 1974 |
2 |
18 december 1974, behandeling, 13100, 13100 J, 13110, 13215, Blz. 2121 - 2269
181274 2 3 De voortzetting van de behandeling van de wetsontwerpen: Vaststelling van hoofdstuk XV (Sociole Zaken) van de rijksbegroting voor het dienstjaar 1975 - Handelingen Tweede Kamer 1974-1975 18 december 1974 orde 3 vergadering: 18 december 1974 |
2 |
18 december 1974, behandeling, 13100, 13100 J, 13110, 13215, Blz. 2121 - 2269
181274 2 2 De voortzetting van de behandeling van de wetsontwerpen: Vaststelling van hoofdstuk XV (Sociale Zaken) van de rijksbegroting voor het dienstjaar 1975 - Handelingen Tweede Kamer 1974-1975 18 december 1974 orde 2 vergadering: 18 december 1974 |
2 |
11 december 1974, behandeling, 13050, 13110, 13215, 13100, Blz. 1859 - 1984
111274 2 2 De behandeling van het wetsontwerp Wijziging van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 en de Wet op het Rijkswegenfonds - Handelingen Tweede Kamer 1974-1975 11 december 1974 orde 2 vergadering: 11 december 1974 |
2 |
10 december 1974, behandeling, Blz. 1807 - 1858
101274 2 6 De voortzetting van de behandeling van het wetsontwerp Regelen betreffende aanspraak van werknemers op een loon dat gelijk is aan dat van werknemers van de andere kunne voor arbeid van gelijke waar-de... - Handelingen Tweede Kamer 1974-1975 10 december 1974 orde 6 vergadering: 10 december 1974 |
2 |
9 december 1974, brief, nr. 22
KST13031N22K2 Brief van De Minister van Sociale Zaken |
2 |
5 december 1974, amendement, nr. 21
KST13031N21K2 Amendementen van het lid van der heem-wagemakers |
2 |
5 december 1974, motie, nr. 20
KST13031N20K2 Motie van de leden Van der Lek en Van der Heem-Wagemakers |
2 |
5 december 1974, nota van wijziging, nr. 19
KST13031N19K2 Tweede nota van wijzigingen |
2 |
5 december 1974, behandeling, Blz. 1775 - 1806
051274 2 5 De voortzetting van de behandeling van het wetsontwerp Regelen betreffende aanspraak van werknemers op een loon dat gelijk is aan dat van werknemers van de andere kunne voor arbeid van gelijke waar-de... - Handelingen Tweede Kamer 1974-1975 05 december 1974 orde 5 vergadering: 5 december 1974 |
2 |
4 december 1974, amendement, nr. 18
KST13031N18K2 Amendementen van het lid Van der Heem-Wagemakers. |
2 |
4 december 1974, amendement, nr. 17
KST13031N17K2 Amendementen van het lid Van der Heem-Wagemakers. |
2 |
3 december 1974, amendement, nr. 15
KST13031N15K2 Amendement van het lid Meis C.S. |
2 |
3 december 1974, motie, nr. 14
KST13031N14K2 Motie van het lid Meis C.S. |
2 |
3 december 1974, motie, nr. 13
KST13031N13K2 Motie van het lid Meis C.S. |
2 |
3 december 1974, amendement, nr. 12
KST13031N12K2 Amendementen van het lid Nypels |
2 |
3 december 1974, amendement, nr. 11
KST13031N11K2 Amendementen van het lid Nypels |
2 |
3 december 1974, nota van wijziging, nr. 10
KST13031N10K2 Tweede nota van wijziging |
2 |
3 december 1974, nota, nr. 9
KST13031N9K2 Nota naar aanleiding van het eindverslag |
2 |
29 november 1974, eindverslag, nr. 8
KST13031N8K2 Eindverslag |
2 |
22 november 1974, nota van wijziging, nr. 6
KST13031N6K2 Nota van wijzigingen |
2 |
22 november 1974, memorie van antwoord, nr. 5
KST13031N5K2 Memorie van antwoord |
2 |
14 november 1974, voorlopig verslag, nr. 4
KST13031N4K2 Voorlopig verslag |
1 |
1 januari 1974, nr. 36 Herdruk
KST13031N36 HerdrukK1 Nader gewijzigd ontwerp van wet houdende regelen betreffende aanspraak van werknemers op een loon dat gelijk is aan dat van werknemers(tweede kamer 1973-1974) van de andere kunne voor arbeid van gelijke waarde - Nader gewijzigd Ontwerp van Wet houdende regelen betreffende aanspraak van werknemers op een loon dat gelijk is aan dat van werknemers van de andere kunne voor arbeid van gelijke waarde (Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen) |
1 |
1 januari 1974, nr. 36
KST13031N36K1 Nader gewijzigd ontwerp van wet houdende regelen betreffende aanspraak van werknemers op een loon dat gelijk is aan dat van werknemers(tweede kamer 1973-1974) van de andere kunne voor arbeid van gelijke waarde - Nader gewijzigd Ontwerp van Wet houdende regelen betreffende aanspraak van werknemers op een loon dat gelijk is aan dat van werknemers van de andere kunne voor arbeid van gelijke waarde (Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen) |
2 |
1 januari 1974, nr. 16
KST13031N16K2 Gewijzigd ontwerp van wet |
2 |
1 januari 1974, nota van verbetering, nr. 7
KST13031N7K2 Nota van verbeteringen |