De behandeling van het wetsontwerp Nadere wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, een aantal sociale verzekeringswetten en enige andere wetten (herziening aanpassingsmechanismen en... - Handelingen Eerste Kamer 1979-1980 18 december 1979 orde 3 - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
Tekst
Sprekers
Aan de orde is de behandeling van het wetsontwerp Nadere wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, een aantal sociale verzekeringswetten en enige andere wetten (herziening aanpassingsmechanismen en vaststelling regelen hoogte sociaal minimum) (15900).
De Voorzitter: Het woord is, naar ik begrijp in verband met de orde, aan de heer Van Kleef.
De Voorzitter: Naar mij blijkt, wordt het voorstel van orde van de heer Van Kleef voldoende ondersteund.
Naturalisaties Sociale verzekering (aanpassingsmechanismen)
De heer De Gaay Fortman (PPR): Juist omdat de Tweede Kamer kan amenderen, moeten wij in alle rust over het geamendeerde geheel kunnen oordelen.
De Voorzitter: Wat de vraag aan de Voorzitter betreft, moet ik erop attenderen, dat de bevoegdheden van de Voorzitter zijn omschreven in het reglement van orde. Artikel 7a betreffende het uitvoeren van besluiten, door of namens de Kamer genomen, biedt ter zake houvast. De Voorzitter, gehoord het College van Senioren, heeft de Kamer voorgesteld de behandeling van het wetsontwerp 15900 vandaag te doen geschieden. Dat is door de Kamer aanvaard. Dat is gebeurd na langdurig overleg in het College van Senioren. Dit college onderkende de situatie zeer wel, maar begreep ook voor welke bijna onmogelijke alternatieven men werd gesteld. Als men een latere datum voor de behandeling zou kiezen en toch nog binnen dit kalenderjaar zijn taak zou willen voltooien, dan zou een beroep op de Kamer moeten worden gedaan om tussen Kerst en Nieuwjaar alsnog bijeen te komen. Alles overwegende heeft men er de voorkeur aan gegeven, toch voor vandaag te kiezen. Dat het zeer betreurenswaardig is, dat de noodhandelingen zo laat zijn gekomen, onderschrijf ik ten volle. Dat daarmee deze Kamer niet in staat is, de bezinning te realiseren waartoe zij in de eerste plaats is geroepen, onderschrijf ik ook. Het is echter een kwestie van afwegen van voor-en nadelen, van plichten en rechten. Een aantal malen is in het College van Senioren daarop gezegd: laat in godsnaam dan maar de behandeling op 18 en 19 december a.s. plaatsvinden. Dat is de stand van zaken. Ik stel voor, daaraan vast te houden.
De heer De Gaay Fortman (PPR): Mijnheer de Voorzitter! Juist vanwege hetgeen u hebt gezegd, heeft mijn fractie met opzet geen voorstel willen doen om deze behandeling uit te stellen. Wij zouden het wel erg waarderen als u zich over datgene wat u betreurt, zoals u dat zoeven hebt weergegeven, zou willen verstaan met de Voorzitter van de Tweede Kamer.
De Voorzitter: Dat wil ik u graag toezeggen.
De beraadslaging wordt geopend.
Sociale verzekering (aanpassingsmechanismen)
nanciële ontlasting, of alleen ter wille van een andere verhouding tussen in-komens van actieven en in-actieven wijzen wij af. Maatregelen van dien aard zullen wij overeenkomstig de stellingname van onze partijgenoot Van der Doef in de Tweede Kamer toetsen aan de hand van de volgende normen: 1. handhaven van solidariteit tussen actieven en niet-actieven; 2. handhaven van de netto/netto koppeling; 3. parallelle ontwikkeling van de in-komens van werkenden en niet-werkenden; 4. verwijdering van echte systeemfouten en andere niet aanvaardbare effecten. Wie deze toetsingsnormen op het voorliggende wetsontwerp toepast, komt tot een andere uitkomst dan het kabinet en de meerderheid in de Twee-de Kamer. De essentie van het meningsverschil tussen kabinet en regeringspartijen ter ener zijde en de oppositiepartijen -waaronder mijn partij -ter andere zijde is kort en duidelijk door Van der Doef verwoord in de replieken, waarbij hij als uitgangspunt koos de nu bereikte netto-inkomensniveaus van actieven en in-actieven, en dat van dat vertrekpunt die inkomens zich verder parallel zouden moeten ontwikkelen. De bewindslieden en de regeringspartijen kiezen wel voor parallelle ontwikkeling, maar op het vertrekpunt worden eerst correcties ingevolge -wat zij noemen -systeemfouten toegepast. Daarmede wordt teruggenomen wat in het verleden is gegroeid. Ik kies bewust de term gegroeid en niet scheefgegroeid, want terecht is aan de overzijde opgemerkt dat men bewust in het verleden voor een beperkte mate van discrepantie tussen loontrekkers en in-actieve inkomenstrekkers heeft gekozen. Wat toen aanvaardbaar beleid was, mag men nu niet als systeemfout karakteriseren, daarmee suggererend dat zich iets onvoorziens of ongewilds heeft ontwikkeld. De CDA-fractie aan de overzijde had moeite om er voor uit te komen, dat er wijziging van beleid plaatsvindt. Men wil de schijn ophouden voor even progressief door te gaan als de oppositie als het om de laagste inkomensgroepen gaat, maar dat is een te moeilijke opgave als men zich niet tevens van de coalitiegenoot, de VVD, wil distantië-ren. De VVD was en is tevreden met het wetsontwerp en dat zou het CDA te denken moeten geven. De VVD-woordvoerders komer er duidelijk voor uit dat zij een grotere afstand willen tussen het sociale uitkeringsniveau en het niveau van de lonen. Maar dat standpunt is niet verenigbaar met de sociale schijn, die het CDA wil ophouden. Als een soort getuigen è décharge worden relatieve uitkeringsniveaus uit het buitenland aangehaald. In de sociale politiek is het vergelijken met het buitenland een niet onbekend gebruik. Er is in de veelheid van denkbare sociale vergelijkingen altijd wel een toepasselijk en bruikbaar voorbeeld te vinden, waarbij ons systeem gunstig afsteekt. Het spijt mijn fractie bijzonder, dat aan de andere kant van het Binnenhof over de niveaucorrectie geen overeenstemming kon worden bereikt. Er is in principe overeenstemming over de wenselijkheid en noodzakelijkheid van de volumeaanpak en ombuigingen in de toekomst. Het grote verschilpunt viel blijkbaar niet te overbruggen. Dat is daarom te betreuren, omdat het politieke draagvlak voor het uiterst gevoelige en complexe volume-beleid door die tegenstelling dreigt te worden versmald. Op enkele belangrijke onderdelen van de aan de orde zijnde problematiek wil ik nog enkele kritische kanttekeningen plaatsen. Zo is de vraag aan de orde gekomen welke loonindex als uitgangspunt voor correcties van mini-mumloonhoogte en dus van de daaraan gekoppelde uitkeringshoogte van de uitkeringstrekkers moet gelden. On-ze fractie is het eens met degenen die van oordeel zijn, dat de index van de verdiende lonen een betere reflectie is van hetgeen zich op het terrein van de materiële arbeidsvoorwaarden ontwikkelt in de maatschappij, dan de in-dex van de regelingslonen. De index van de verdiende lonen heeft de neiging iets sterker te stijgen dan de index van de regelingslonen. Om te voorkomen dat zich regelmatig de noodzaak van correctie op de index van de regelingslonen voordoet, waardoor schoksgewijze mutaties optreden alsmede een ongewenste na-ijling, zou de keuze voor de verdiende Ionenindex de voorkeur verdienen. Het moet natuurlijk mogelijk blijven dat ook op deze index van de verdien-de lonen correcties worden toegepast. Ongewenste elementen moeten kunnen worden geëlimineerd; op dat punt zullen belanghebbenden hun inspraak moeten kunnen uitoefenen. Een tweede technisch punt waar ik een kanttekening bij wil plaatsen en een duidelijke uitspraak van de Minister over wens, is of hij inderdaad van oordeel en van plan is, aan specifieke groepen loontrekkenden toe te kennen inkomensverbeteringen op basis van beschikbare initiële ruimte, op de in-dexcijfers te willen corrigeren. Als dat inderdaad de bedoeling zou zijn, dan voorspel ik daarover grote problemen voor de bewindslieden in de relatie met de vakbeweging. Het is het goed recht van de contractpartners om binnen het totale bestand van werknemers in een onderneming of bedrijfstak te differentiëren naar groepen. Het ontgaat mij te enenmale waarom een algemene toe te kennen loonstijging in een bedrijfstak wel in de index en dus in minumumloon en sociale uitkeringen mag doorwerken en een gedifferentieerde toewijzing niet. Ik kom tot de eindafweging van onze fractie ten aanzien van wetsontwerp 15900. Hoofdmoment in de afweging is dat teruggekomen wordt op bewust gewilde inkomensverhoudingen die in het verleden zijn gegroeid, weliswaar met een correctie voor oude gevallen, maar daar zitten op zich weer bezwaren aan vast omdat daarmede twee uitkeringsniveaus worden geschapen. Wij herinneren ons nog levendig de problemen die daaruit voortvloeien bij de invoering van vroegere wijzigingen op de sociale wetgeving. De fractie van de PvdA in de Eerste Kamer deelt het standpunt van dat van de Tweede Kamerfractie van de PvdA, dat voorzover er door nieuwe premielasten nieuwe discrepantie groeit tussen minimumloontrekkers en uitkeringsgerechtigden een correctie aanvaardbaar is. Tegenover de gekozen index -die van de regelingslonen -als bepalende factor voor de verhoging van het mini-mumloon plaatsen wij onze voorkeur voor de index van de verdiende lonen, die nauwer bij de maatschappelijke ontwikkeling aansluit, waarbij geen na-ijling optreedt en schoksgewijze aanpassing kan worden vermeden. De eliminering uit de loonindex van herstructureringen van ca.o.'s komt ons als onterecht voor. Uit deze interventie zal duidelijk zijn dat wij onze stem aan dit wetsontwerp niet zullen kunnen geven.
Sociale verzekering (aanpassings mechanismen)
actieve bewindslieden van harte gegund. Overigens hebben wij en ons kamerpersoneel er ook profijt van. Erkentelijk zijn wij ook de collega's van Financiën die met de bewindslieden hebben meegewerkt om de behandeling van de urgente sociale wetten op de voor hen gereserveerde dagen in te passen. Zo zijn dan vandaag en morgen de algemene financiële beschouwingen en een aantal belangrijke sociale verzekeringswetten onderwerp van bespreking. Misschien verduidelijken de beschouwingen over de financiële mogelijkheden en de sociale wenselijkheden het spanningsveld daartussen enigszins om zo een geobjectiveerd beeld te geven van wat men niet van alle publikaties en uitspraken over dit wetsontwerp kan zeggen. Wij hebben er behoefte aan, deze opmerking te maken, omdat ook onze fractie zeker nog onvervulde wensen heeft welke, gezien de budgettaire situatie, nu niet of niet meer kunnen worden vervuld. Zeker een regeringspartij ontkomt niet aan de noodzaak, de tering naar de nering te zetten. Het hoofddoel van dit wetsontwerp is overigens de aanpassingen zo te wijzigen dat de ontwikkelingen van minimumloon en sociale uitkeringen zo nauwkeurig mogelijk aansluiten bij de inkomensontwikkeling van vergelijkbare inkomens in de particuliere sector en dat zij ook onderling een evenwichtig verloop hebben. Daarin zijn de bewindslieden geslaagd, ook al zijn er enige overgangsmaatregelen nodig die een en ander voor de trekkenden niet inzichtelijker maken. In dat verband hoor ik in tweede termijn naar aanleiding van de opmerking van de heer Kloos over groei graag of hij geheel voorbijgaat aan de zeer duidelijk vast te stellen scheefgroei tussen actieven en niet-actieven. Ons zijn gevallen bekend waarin de een, niet actief geworden zijnde en de ander, in functie blijvend, op volkomen gelijk niveau staan en na enkele jaren de niet-actieve procenten meer inkomen in handen krijgt dan degene die nog werkt. Dit lijkt ook ons een klein beetje te veel van het goede. Er dient onzes inziens een billijke verhouding tussen actieven en niet-actieven in het oog te worden gehouden, zeker nu steeds minder werkenden mede de lasten voor steeds meer niet-werkenden, die hierop overigens recht hebben, moeten dragen. Ook de zorg voor de instandhouding van essentiële sociale zekerheden in een niet rooskleurige toekomst weegt voor ons daarbij zwaar. Daarnaast achten wij het afremmen van de stijgende collectieve lastendruk met zijn steeds verder uit elkaar lopende brutonetto verhoudingen van belang, ook al moeten de werkenden bedenken dat sociale verzekeringspremies ook voor hun 'verzekering tegen calamiteiten' betekenen, waarvan zij slechts kunnen hopen, ze niet nodig te zullen hebben. Dat de ontwikkelingen ongunstig zijn en dat er maatregelen moeten worden genomen, is geen strijdpunt tussen Regering en oppositie. Er is immers een 1 %-nota aan Bestek '81 vooraf gegaan. De verschillen in in-zicht zijn echter groter geworden sinds de medeauteurs van de 1 %-nota van regeringszijde naar oppositiezijde verhuisden. Duidelijk is dat maatregelen, met welke men ook komt, zullen nooit in dank voor de direct betrokkenen worden aanvaard. Iedereen voelt zijn eigen pijn kennelijk als de zwaarste en tot nu toe lijkt er weinig bereidheid, echt te matigen. Te gemakkelijk verwijst men naar een etage hoger in het loongebouw dan waar men zelf 'woont'. De groepen boven modaal mogen echter onzes inziens niet steeds opnieuw aangesproken worden, ten eerste omdat het totale pakket van lasten daar al zeer hoog is en ten tweede omdat het aantal inkomenstrekkers daar te gering is om de extra lasten geheel op te vangen. Een jaarinkomen van f 50.000 bruto is geen hoog inkomen meer, zeker niet wanneer men een of meer studerende kinderen heeft. De Regering heeft dan ook het nodige optimisme en moed om in de huidige omstandigheden van ons land de koopkracht tot modaal te garanderen. Wij vrezen dat er toch wel wat meer geofferd zal moeten worden om de werkgelegenheid te verbeteren en de sociale voorzieningen in stand te houden. Dat is vooral van belang voor de in-dustriële marktsector waarvan naar onze mening -wij herhalen het nog maar eens -de concurrentiepositie verbeterd moet worden. De maatregelen die nu aan de orde zijn, zijn zeker voor een deel immers mede gericht op verbetering van de werkgelegenheid ofschoon men, gezien de ontwikkelingen nadat Bestek '81 geschreven is, al blij is wanneer er geen verdergaande verslechtering optreedt. Het doet ons genoegen dat volgens krantenberichten ook de heer Den Uyl het industriële ondernemen positief heeft benaderd en voor een anti-klimaat heeft gewaarschuwd. De industrie van haar kant zal er alles aan moeten doen om te voorkomen dat wij via een prijsspiraal in een loonspiraal en nieuwe inflatiegolf terecht komen.
Wij geloven niet dat de werkloosheid in ruime zin, en daarmede de collectievelastendruk, structureel verlaagd kan worden door ongebreidelde uitbreiding van de niet-marktsector. Ook de overheid zal de tering naar de nering moeten zetten en dat betekent dat de werknemers die deze overheid als werkgever hebben moeten beseffen dat dit niet geheel aan hen voorbij kan gaan, althans niet wanneer men de aantallen werknemers wil handhaven of zelfs uitbreiden. Werknemers in de industrie ervaren dat bijna dagelijks. Kort en goed gezegd: Wij zouden het een geweldige prestatie van dit kabinet vinden wanneer men onder de huidige sociaal-economische omstandigheden erin zou slagen de werkloosheid niet te laten toenemen, liefst te doen afnemen en daarnaast de koopkracht van inkomens tot modaal zou kunnen handhaven en de correcties op de sociale voorzieningen tot de nu aan de orde zijnde zou kunnen beperken. Wij hebben daar onze twijfels over in die zin dat wij vrezen dat bredere lagen van onze bevolking wat meer offers zullen moeten brengen in het belang van de vele werkzoekenden. Maatregelen als die welke vandaag aan de orde zijn, mogen dan wel impopulair zijn, maar daarom niet minder noodzakelijk. Wanneer ik thans na deze algemene opmerkingen enige aandacht aan het wetsontwerp in concreto mag schenken, willen wij primair stellen dat wij de prioriteit gegeven aan de wettelijke basis voor de nettonettokoppeling, van harte toejuichen. Om dit binnen de beschikbare tijd nu in deze Kamer te hebben is zeker een krachttoer van velen geweest, waarvoor wij grote bewondering hebben. De Regering is er in goed overleg in geslaagd een aantal door de meerderheid der Staten-Generaal en naar wij dachten ook door de meerderheid van de Nederlandse bevolking ongewen ste ontwikkelingen te corrigeren met behoud van de koopkracht van mini-mum tot modaal. De zuivering van de aanpassingsmechanismen ter correctie en ter voorkoming van verdere, ook door ons ongewenst geachte verschuivingen in het netto inkomen tussen actieven en niet-actieven, heeft onze volledige in-stemming. Met alle waardering welke ook wij voor solidariteit hebben, achten wij het niet langer verdedigbaar dat de koopkracht van de niet werken-de sneller steeg dan die van zijn werkende collega van het gelijke niveau in het bijzonder voor de hoge bovenmi-Eerste Kamer 18 december 1979
Sociale verzekering (aanpassingsmechanismen)
nima-uitkeringen. Naarmate men deze ontwikkeling langer liet voortbestaan, zou de correctie onzes inziens moeilijker en het spanningsveld tussen de betrokkenen groter worden. Wanneer dan bezuinigingen op grond van de economische ontwikkelingen noodzakelijk zijn (en dat behoeft niet verzwegen te worden), ligt het voor de hand en in de rede die primair te zoeken waar scheefgroei aantoonbaar is. Wanneer men de solidariteit tussen groeperingen als een belangrijk goed beoordeelt, moet er ook voor gewaakt worden ze niet zo te overtrekken dat bij grote groepen van de bevolking weerstanden worden opgeroepen. Tegenwoordig gaan er weer meer stemmen op die het recht op inkomen relatief wat meer belichten dan het recht op arbeid. Zij dienen echter wel te bedenken dat dat recht op inkomen alleen te realiseren blijft wanneer er voldoende mogelijkheden en bereidheid tot arbeid blijven. Degenen die die arbeid verrichten mogen, naar onze mening, wat meer dan de niet-actieven te verteren krijgen naarmate het niveau verder boven het minimumniveau ligt. In dit verband vragen wij ons af opwel ke manier de Minister de uitkeringen gaat aanpassen aan de ontwikkelingen in de vergelijkbare niveaus in de regelingslonen. Wij vinden dit uitgangspunt beter dan het tot nu toe gevolgde, maar betekent dit dat er een soort gemiddelde overdrachtsinkomenslijn wordt vastgesteld? Gaarne willen wij ook onze instemming met het overnemen door de bewindslieden van de ideeën van onze politieke vriend Weijers aan de overkant betuigen. De wijze waarop thans het plus van de oude gevallen in combinatie met de temporisering van de optrekking van de vakantietoeslag gebeurt, spreekt ons aan en vertoont veel overeenstemming met de gedragslijn in het bedrijfsleven bij herwaardering van functies in het kader van herstructurering van salarisschalen. Mijnheer de Voorzitter! De Minister heeft de omstreden keuze voor de regelingslonen als indexeringspunt knap verdedigd. Wij maken dat betoog tot het onze maar zouden nog gaarne op een zeker heden ten dage actueel aspect van zijn redenering willen ingaan. Het betreft de bezwarende werkomstandigheden, welke op grond van de arbeidsmarktontwikkelingen (de Troonrede had er zelfs een passage over) om hogere beloning vragen. De Minister elimineerde onzes inziens terecht deze looncomponent uit de index. Wat echter te zeggen van die functieclassificatiesystemen die ook deze bezwarende werkomstandigheden in de waardering meenemen en daarmede in de regelingslonen brengen. Is het niet aan te bevelen betrokkenen te verzoeken dit zeker in de toekomst achterwege te laten? Doet men dit niet, dan zal op den duur het bewust bedoelde voordeel voor de werkers in die bezwarende werkomstandigheden verwateren. Gaarne vernemen wij de mening van de Minister. Mijnheer de Voorzitter! Met betrekking tot het al of niet doorberekenen van toeslagen bouw-en uitzendc.a.o. hebben wij bij de behandeling van het 1-julipakket reeds onze mening gegeven. Deze kwam erop neer dat wij het niet redelijk vinden om reeds vele jaren bestaande variabele inkomensdelen die in die tijd ongetwijfeld in de onderlinge inkomensverhoudingen zijn meegenomen na inbouw nü naar andere door te berekenen met als gevolg dat er velen op vooruit gaan behalve de bouw-en uitzendmedewerkers zelf. Daarenboven zou het budgettair niet te verantwoorden gevolgen hebben. Mijnheer de Voorzitter! Afsluitend kan onzes inziens worden gesteld dat de aanpassing of zuivering van de in-dexeringsmechanismen logisch en billijk is. Het tot stand komen van de nettonettokoppeling in deze wet is een stevig fundament voor onze sociale zekerheden. Desondanks was de kritiek op dit moedige wetsontwerp niet mals. Zowel van de werkgeversals van de werknemerszijde werd fors met de botte bijl gezwaaid. De ene zij-de ging het lang niet ver genoeg, de andere veel te ver. Misschien is dit een indicatie dat de bewindslieden een gulden middenweg in een zeer geconv pliceerde en emotionele materie hebben gevonden. ledere volgende regering kan er blij om zijn dat het kabinet-Van Agt dit ontwerp door het parlement heeft geloodst, niet omdat 'snoeien', 'ombuigen' of 'minder meer' laten groeien zo'n prettige bezigheid is, maar omdat het met het oog op de toekomst van onze sociale zekerheden nodig was. Mijn fractie zal dan ook vóór het ontwerp stemmen.
Sociale verzekering (aanpassings-18 december 1979
mechanismen)
noodzakelijk achtte. Ik hoop dat deze opknapbeurt van het stelsel inderdaad voldoende zal zijn. De Staatssecretaris heeft terecht in de Tweede Kamer gezegd er gelukkig mee te zijn dat de nominale aanpassingen zich tot dit wegnemen van structuurfouten kan beperken. Ik hoop dat hij gelijk heeft. Het is jammer dat hij toch veel weerstand heeft moeten overwinnen om zover te komen. Bovendien doet het wetsontwerp meer dan beperken. De welvaartsvaste koppeling is gehandhaafd en geëxpliciteerd en het restpostje in de AOW/ AWW-bijtrekking is verwezenlijkt. De netto percentages blijven zeer hoog, hoger, zo is bij herhaling vastgesteld, dan elders in de wereld. Dat is fijn -als het kan -en nogmaals, ik hoop dat de bewindslieden daarin gelijk hebben. Maar het zou niet goed zijn als deze wetgeving zou betekenen dat hiermee de zaak definitief is vastgespijkerd. Als prof. Nieuwenburg gelijk heeft -en ik ben nog lang niet zover dat ik denk dat hij gelijk heeft, maar het zou daarom nog best kunnen -dan zouden wij ons door deze zaken vast te spijkeren goed in de moeilijkheden steken. Een vriend van mij die goed in sociaal-economische zaken thuis is en die ambassadeur in Montevideo is geweest, schreef mij dezer dagen op zijn kerstkaart: ' Ik moet bekennen dat de sociaal-economische situatie in Nederland me steeds meer aan Uruquay doet denken. Tegen de realiteit vastklampen aan 'verkregen rechten' met als gevolg dat de hele economie, met die 'rechten zinkt'. Te gemakkelijk worden inderdaad verwachtingen als verkregen rechten afgeschilderd. Ook een tijdelijke belastingverhoging roept de verwachting op dat naar het oude tarief zal worden teruggekeerd, maar de ervaring heeft wel geleerd dat dat beslist niet leidt tot een recht dat belet dat die tijdelijke verhoging permanent wordt gemaakt. Terecht hebben de bewindslieden dan ook weerstand geboden tegen de aandrang ter zake van de bijzondere bruto aanpassingen nog meer automatismen in te voeren, en hebben zij vastgehouden aan het laten van ruimte voor overleg ad hoc. Terecht ook hebben zij eraan vastgehouden sectorgebonden verhogingen, zelfopstuwen-de effecten, dubbeltellingen en overcompensaties te elimineren. Het verband met het arbeidsvoorwaardenbeleid, dat zeer sterk aanwezig is, laat ik ter wille van de tijd terzijde. Ik wil er slechts van zeggen dat ik hoop dat een looningreep niet nodig zal zijn. De verbetering van de beloningsstructuur in die zin dat vuil, zwaar en onaangenaam werk beter beloond zou moeten worden, is een gedachte die in onze kring het eerst verbreid en gepropageerd is. Het is verheugend dat die gedachte nu ook elders weerklank heeft gevonden. Bedenkelijk is evenwel dat nu meteen al weer, zelfs voordat nog veel op dit gebied is verwezenlijkt, gepraat wordt over het algemeen worden van dergelijke toeslagen ook in de stukken. Bedoeld is immers juist een terechte loondifferentiatie tot stand te brengen. Economisch valt dit punt in het hoofdstuk knelpunten op de arbeidsmarkt; sociaal onder positieve, d.w.z. levensvreugde verhogende, inkomenspolitiek. Bij de voorschotpakketten per 1 januari en 1 juli jl. is een hoop heisa gemaakt. Gebleken is nu wel hoe overdreven dat geweest is, hoe voorzichtig de benadering is geweest die de Minister heeft toegepast. Degenen die toen zo luid hebben geroepen dat die pakketten niet aanvaardbaar waren en dat op structurele maatregelen moest worden gewacht, zijn slecht geplaatst om, nu op toch nog korte termijn die voorstellen zijn voorgelegd met een inhoud die de helft is van wat zij zelf destijds als noodzakelijk hebben aangeduid, daartegen opnieuw breeduit bezwaren te ontwikkelen. Ik wil mijnerzijds de bewindslieden en met name ook hun ambtenaren complimenteren met de manier waarop zij omzichtig en toch snel deze ingewikkelde en gedetailleerde materie met nog allerlei tussentijdse wijzigingen daarop hebben weten voor te leggen. Want bedenkelijk ingewikkeld is het allemaal wel geworden. Ik kom tot de nettoaspecten, een probleem dat is ontstaan doordat men deze ontwikkelingen in de afgelopen jaren maar een beetje heeft laten lopen, door de uitkeringsgerechtigden telkens weer maar weer het voordeel van de twijfel te gunnen. Ik zeg dit niet als verwijt. Ook wij hebben eraan meegedaan. Het is menselijk zelf te prijzen en zeker te begrijpen dat men geen kleine verschillen ten bate van een grote anonieme pot wil verhalen op individuen die het toch al moeilijk hebben. Maar door jarenlange cumulatie daarvan en het ontstaan en laten passeren van in-sluipsels is een situatie ontstaan van verwringingen waarin correctie nodig was. Hard cases make bad law. Dat is jammer, maar het is wel waar. In dit kader zou ik ook van mijn kant nog eens willen aandringen op het ter hand nemen van onderzoek -de Minister had daar niet veel puf in -naar het noodzakelijk minimumbudget. Ook ons minimumloon met de vele afleidingen daarvan is -dat is wel gebleken -een beetje met het losse handje tot stand gekomen. Maar het feit dat het hoogste ter wereld is, vraagt toch wel om enige bezinning. Het is fijn om een hoog minimuminkomen te hebben en we moeten zien dat te handhaven. Maar we moeten wel weten wat we doen en wat onze grenzen zijn; ik ben blij dat in de discussie in de Twee-de Kamer gebleken is dat de Minister ook kijkt naar wat elders gebeurt. Ik hoop dat de schoning voor pensi-oen-en VUT-premiecompensaties, waarover vandaag aan de overzijde wordt gestemd, alsnog zal worden doorgevoerd. Heb ik goed begrepen dat de Staatssecretaris dit voorstel me-de ter compensatie van elders gevallen gaten overneemt? Mag ik erop aandringen dat hetzelf-de gebeurt met de motie-De Korte/Nypels inzake de trendvolgers, die nogal eens voortrekkers zijn gebleken -als dit woord voor deze bevolkingsgroep niet te Zuidafrikaans aandoet -en daardoor een opkrikkende werking op het geheel hebben uitgeoefend. Over de koopkrachtgarantie zal ik nu niet spreken, aangezien ik van plan ben daar vanmiddag bij de algemene financiële beschouwingen wat over te zeggen. Wel wil ik tenslotte nog opmerken dat ik het jammer vind dat de CDA-fractie in de Tweede Kamer de wijzigingen ter zake van de vakantietoeslagen en de bevriezing van bepaalde tussentijdse toeslagen heeft doorgezet. De Regering heeft hier nauwelijks argumenten voor kunnen aanvoeren en is voor commune pressie gezwicht. Het als bij de voorindexering per 1 oktober die per exces de scrupules is toegegeven, maar waarvan inmiddels is gebleken dat zij wel degelijk onnodig was. Ook zo'n voorbeeld dat men door een te bangelijk beleid het leven later onnodig moeilijker maakt. Het is daarom erg jammer dat ook nu weer beperkingen zijn aangebracht die niet erg consequent zijn en die het leven later ook weer moeilijker zullen maken. Als ik het goed begrepen heb 365 min. moeilijker. Maar we zijn hier gewend zaken te slikken waar ook wel een paar vlekjes aan zitten. In hun totaliteit hebben we hier een nuttig, ja noodzakelijk pakket van maatregelen voor ons, dat wij daarom zullen steunen.
Sociale verzekering (aanpassingsmechanismen)
gezegd, dat wij de argumentatie van onze partijgenoten aan de overkant van het Binnenhof zullen volgen. Op dit punt stellen wij dus geen vragen aan de Regering.